De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijTwee zusters.
| |
[pagina 76]
| |
Louise, en wel onder zulke buitengewone omstandigheden. Daarenboven lachte hem het voor uitzicht tegen dat Louise, ofschoon wel geen rijk, dan toch een schitterend huwelijk zou doen, iets waaraan Elgers groote waarde hechtte. Onderwierp hij zich aan de voorwaarden, door tante Bertha gesteld, dan verviel natuurlijk niet slechts alle vooruitzicht op dit huwelijk, maar Van Beeckeren zou zich terecht gekrenkt gevoelen en wellicht misbruik gaan maken van 't geen hem omtrent den financiëelen toestand van zijn voormaligen vriend bekend was; want hoe belangloos hij zich ook altijd getoond had, men moest wel een engel zijn om dergelijke beleedigingen ongewroken te laten.
het huis ‘de boom van jesse’ te joigny.
Elgers wikte en woog daartegenover wel het gevaar dat bestond in eene weigering aan tante Bertha om aan haar verlangen te voldoen, maar hij meende zich daaruit gemakkelijk te kunnen redden, door de oude vrouw te kennen te geven, dat zijne dochter Bertha, uit overdreven bezorgdheid, de oogenblikkelijke verlegenheid, waarin hij verkeerde, merkelijk vergroot had en hij dankqaar haar aanbod kon afwijzen. Hij kende wel de stijfhoofdigheid van tante Bertha, maar wist evenzeer dat zij niet in staat zou zijn hare naaste familie te onterven, en al verlangde hij ook niet naar haren dood, zij was toch hoog bejaard en zou, naar menschelijke berekeningen, hoogstens nog maar een jaar of wat kunnen leven. | |
[pagina 77]
| |
Men ziet dat Elgers op dit punt geheel eensteminig dacht met zijn vriend Van Beeckeren, die hem natuurlijk niets gezegd had van zijn bezoek bij tante Bertha.
te pronk staan.
Van Beeckeren speelde hoog spel, dat wist hij, doch een wanhopige is niet nauwgezet ten aanzien van de middelen om zich te redden. Zijn toeleg op het geld van tante Bertha was mislukt, buiten verwachting mislukt, want hij had van zijne overredingskracht eene betere uilkomst verwacht. Een huwelijk van zijn zoon met Louise Eigers bleef hem desniettemin tegenlachen, om het kapitaal dat in het verschiet was, en dat huwelijk moest spoedig tot stand komen, daar zijn plan in duigen zou kunnen vallen, zoodra Elgers vernam dat de firma Van Beeckeren & Cie., waarvan zijn zoon nu deelgenoot zou worden, het agentuur van het voorname huis te Bordeaux had verloren. 't Is waar dat zich in 't verschiet donkere wolken vertoonden. Zoo was het wel waarschijnlijk dat Elgers iets van zijn bezoek bij tante Bertha zou vernemen; dan was het ook niet onmogelijk dat Elgers de drie acceptatiën niet kon voldoen, in welk geval de verpande obligatiën en tevens de eer en goede naam van zijn vriend gevaar liepen, en eindelijk zou het eenmaal moeten blijken dat zijn zoon, ofschoon hij dezen op crediet nu nog ruim in zijn huishouden kon zetten, eigenlijk haast geen middel van bestaan had. Maar na alles wel gewikt en gewogen te | |
[pagina 78]
| |
hebben, troostte hij zich met het spreekwoord: Komt tijd, komt raad, en hij was daarenboven te scherpzinnig om niet te hebben opgemerkt, dat bij tante Bertha eene gevoelige snaar trilde toen hij slechts op een fraudnleus bankroet zinspeelde. Met de voortvarendheid, een practisch man eigen, had hij zijn besluit genomen, waarvan de bekende brief van zijn zoon aan Louise Elgers de eerste stap moest worden genoemd. Hij kon zeer goed voorzien dat mevrouw Elgers haar man - die zich, zoo als hem bekend was te Antwerpen bevond - per telegraaf zou terug roepen, en toen hij meende te kunnen berekenen met welken trein zijn vriend terug moest komen, bevond hij zich aan het station met de hulpmiddelen in zijne portefeuille. 't Is zeer natuurlijk dat de makelaar vol dankbaarheid was jegens zijn vriend en hem als een redder in den nood zijne woning binnen voerde. Wij hebben reeds gezien dat Elgers - zonder nadere afspraak - de plannen van zijn vriend in de hand werkte. Een onderhoud met zijne vrouw had daaraan den doorslag gegeven. Deze goede vrouw, die liefhebbende moeder, had hem natuurlijk alles meêgedeeld wat gedurende zijne korte afwezigheid had plaats gevonden. Van geldzaken had zij geen verstand, zij vroeg dus niet naar de hulpbronnen waarmeê het voorschot van Van Beeckeren gedekt kon worden, en zij dacht natuurlijk ook niet meer aan de wissels, waarvan Elgers in dien merkwaardigen nacht had gesproken. Zij verheugde zich namelijk in het gelnk van hare dochter, die zulk eene goede partij deed, die zij weldra als mevrouw Van Beeckeren in de panier hoopte te zien. Geen wonder dus dat zij de weifelingen, die nog bij haar man bestonden, geheel deed verdwijnen en hem aanspoorde om tante Bertha in de meest dankbare bewoordingen zijne erkentelijkheid te betuigen voor haar aanbod. Maar waarom raadpleegde de man zijne dochter Bertha niet, het lieve kind, dat hem in den pijnlijken nacht een engel toescheen, het eenige wezen in zijn huis, dat zich uit liefde voor hem ten offer wilde brengen? Men heeft recht tot die vraag, doch het ant woord is vroeger reeds gegeven, en Elgers is de eerste niet geweest, en hij zal ook de laatste wel niet zijn die dergelijke raadsels ter oplossing aanbiedt. Tante Bertha werd per brief bedankt - Elgers zou liever nogmaals drie groote wissels geteekend hebben dan haar onder de oogen te komen - en alvorens een maand voorbij was, waren Frans van Beeckeren en Louise Elgers bruidegom en bruid. 't Spreekt van zelf dat zulk eene buitengewone gebeurtenis niet kon plaats hebben zonder dat daarvan vooraf kennis werd gegeven aan tante Bertha. Mevrouw Elgers nam die taak op zich, en moest het vuur der gansche batterij van verontwaardiging doorstaan. De oude vrouw was tot in het diepst harer ziel geschokt, toen zij zag dat hare waarschuwingen tegen de listen en lagen van den wijnkooper Van Beeckeren niets mochten baten. ‘Ik zal u niet onterven, Hermine, want gij zijt het eenige kind mijner lieve zuster,’ sprak zij, en er schoten tranen in hare oogen, ‘maar de stap, dien gij toelaat, kunt gij nooit voor God verantwoorden, want gij werpt uw kind in de armen van deugnieten.’ Mevrouw Elgers was natuurlijk aangedaan, maar wel het meest omdat tante Bertha zoo erg dwaalde in hare zienswijze omtrent hunne huisvrienden. Wanneer zij er slechts getuige van kon zijn hoe gelukkig Frans en Louise zich gevoelden, en hoe de oude heer Van Beeckeren alles inspande om dat geluk nog te verhoogen, zoo dacht de lief hebbende moeder toen zij het huis op de Leliegracht verliet. Zij betreurde het in vollen ernst dat tante Bertha zoo onverzettelijk in hare ideeën was en zich daardoor zooveel leed op den hals haalde. ‘Die arme tante Bertha, ik had waarlijk medelijden met haar,’ sprak die liefhebbende moeder, toen zij thuis kwam.
Daar waren wel dubbelzinnige geruchten in de stad rondgegaan over den makelaar Elgers, maar zij verdwenen allengs geheel toen kort daarop een engagement gesloten en bruiloft gevierd werd. Van Beeckeren was immers huisvriend bij den makelaar; wanneer de geruchten waarheid hadden gesproken, zou hij er zijn zoon niet aan gewaagd hebben. Op de bruiloft was overvloed van wijn en gedichten, die beiden door Van Beeckeren geleverd waren, ofschoon zij in qualiteit zeer veel verschilden. Het jonge paar was op reis gegaan en terug gekomen; men zag beide nu en dan in de panier rondrijden, en daar waren er velen, die hen en ook de ouders benijdden; want de wereld, hoe kwaaddenkend en kwaadsprekend ook, hecht veel aan den uiterlijken schijn. Had men intusschen in het gemoed der beide vaders van het jonge paar kunnen zien, zoo als wij in den droppel uit den oceaan des tijds, het getal benijders zou verdwenen zijn. Van Beeckeren zag zeer goed in, dat hij zijn rol nog slechts korten tijd zou kunnen spelen en Elgers zag met angst het vervallen zijner wissels te gemoet. Beiden begrepen dat eens het oogenblik zou moeten aanbreken, waarvan het vooruitzicht hun reeds slapelooze nachten kostte, en dat oogenblik kwam veel vroeger dan zij hadden kunnen vermoeden. Op zekeren dag heerschte aan de beurs eene buitengewone sensatie. Twee der grootste bankiers hadden hunne betalingen gestaakt; men sprak van een ontzaglijk deficit en de geruchten zegden, dat zij verschillende andere huizen in hun val zouden meêsleepen. Wat men vreesde werd bewaarheid en binnen weinige dagen wist men met zekerheid te vertellen dat een aantal familiën geheel of gedeeltelijk ten gronde gericht waren. Tante Bertha behoorde ongelukkig tot eerstgenoemden. Haar gansche kapitaal werd beheerd door iemand, die haar volle vertrouwen bezat, en die zich nu uit de voeten had gemaakt, niets nalatende dan schulden. Al wat haar nog overbleef bestond in de waarde van een paar eigendommen, die ter nauwernood zooveel afwierpen, dat zij haar dagelijksch brood zou kunnen vinden. Ofschoon de oude dame nu wel niet zoo aan haar geld gehecht was als men wel meende, omdat zij in sommige opzichten vasthoudend kon worden genoemd, trof die slag haar zoodanig dat zij een gevaarlijke ziekte kreeg, waartegen haar leeftijd niet bestand was. Zij stierf in de armen van haar petekind, van de lieve Bertha, die haar tot het laatste oogenblik zorgvuldig verpleegde. Zooals gemeenlijk had de heerschende paniek velen tot voorzichtigheid aangespoord en zoo werd dan ook Elgers opgevorderd verantwoording te doen van gelden, welke hij onder zijne berusting had. Hij deed dit met volle nauwgezetheid; want onze makelaar was een eerlijk man, doch van een zijner cliënten ontbraken de effecten, welke hij aan zijn vriend tot waarborg had gegeven. Hij had den moed niet gehad die stukken terug te vragen alvorens de gansche schuld vereffend was, maar zag zich nu wel genoodzaakt in dien zuren appel te bijten. Van Beeckeren, die wel zag, dat zijn ondergang onvermijdelijk was, nu de luchtkasteelen van tante Bertha in rook verdwenen waren, bleef aanvankelijk toch nog altijd den huichelaar spelen. Hij vertelde eerst met schijnbare gulhartigheid dat hij zijn vriend niet had kunnen redden dan door bedoelde effecten tot waarborg te geven aan hem, die de acceptatiën gedisconteerd had. Daar hij natuurlijk overtuigd was geweest, dat Elgers zijne handteekeningen zou honoreeren, had hij geen zwarigheid gevonden dit te verzwijgen, om hem niet noodeloos in zorgen te werpen. Daarna deelde hij zijn vriend met diepe ontroering meê, dat ook hij tot de ongelukkigen behoorde, die door de groote faillissementen waren meêgesleept. De bankiers met wie hij in rekeningcourant stond, hadden hun crediet ingetrokken, hij stond voor groote betalingen, welke hij niet wist te dekken, en, wat het ergste was, hij zou nu ook nog zijn agentuur van den grooten wijnhandel te Bordeaux verliezen. De vele faillissementen hadden natuurlijk een aantal kwade of voor het minst dubieuze posten veroorzaakt, en nu had het huis te Bordeaux dat op hem gewroken en de betrekking opgezegd. Een donderslag bij een helderen hemel kon Elgers niet meer hebben doen ontstellen dan de woorden welke hij daar even moest hooren. Hij zag Van Beeckeren lang half wezenloos aan, sprak echter geen woord en verliet zijn vriend. Daar was slechts een enkele gedachte noodig geweest om hem te doen zien, dat hij reddeloos verloren was, en niet slechts hij, maar ook zijne dochter Louise; er gaapte een afgrond aan zijne voeten, die zijne gansche familie zou verslinden. Mevrouw Elgers zat dien middag in de zijkamer aan een fraai kussen voor Louise te werken; 't moest voor de panier dienen. De vrouw ha[d] in de laatste dagen veel hoofdpijn, maar daar kon het lieve kind toch niet onder lijden. Bertha, die bij haar zat, maakte haar opmerkzaam dat papa, die zoo even de voordeur binnen gekomen was, erg bleek zag, maar mama meende dit aan verkoudheid te moeten toeschrijven. Bertha was intusschen door dit antwoord niet gerust gesteld; zij begaf zich naar de huiskamer en toen naar het kantoor, alwaar zij haar vader bewusteloos bij zijn schrijftafel zag liggen. Wat eens in den bewusten vrijdagnacht voorviel, was niet te vergelijken bij de tooneelen welke plaats vonden. Elgers was door een aanval van beroerte getroffen. Zijn verstand keerde wel in zooverre terug, dat hij mededeeling kon doen van 'tgeen hem bij Van Beeckeren weêrvaren was, doch zijne verstandelijke vermogens schenen toch eenigermate gekwetst te zijn, en de geneesheer, die inmiddels geroepen was, verklaarde dan ook dat zijn toestand nog altijd zeer zorgelijk was. Moeder en dochter verkeerden natuurlijk in doodelijken angst, doch Bertha bezat nog geestkracht genoeg om te beseffen, dat haar vader groot gevaar liep, wanneer het bleek dat hij gelden van anderen verwaarborgd of lievei verduisterd had. Hun ondergang was nu onvermijdelijk, maar de naam haars vaders moest, zoo mogelijk, gered worden. Het was een gelukkige gedachte, die haar naar den notaris dreef, bij wien het testament van tante Bertha berustte. Zij deelds hem alles openhartig meê, en smeekte hem met de som, welke voor haar op het grootboek was ingeschreven, de bewuste obligaties in te lossen. Dat vertrouwen werd niet beschaamd; want ofschoon de zaken van tante Bertha regelmatig vereffend moesten worden, begreep de notaris zeer goed welke onheilen die effecten na zich konden sleepen. Toen de boedel van tante Bertha vereffend was, bleek het dat de erfenis van mevrouw Elgers de schulden niet konden dekken. Daar bleven intusschen van Bertha nog tien duizend gulden op het grootboek over, en zij offerde die ook vrijwillig om den naam van haren vader te redden. Nu bleef haar echter slechts een geringe som, en daar Elgers waarschijnlijk geheel zijn leven niet meer in staat zou zijn iets te verrichten, waren de vooruitzichten voor dat huisgezin uiterst bedroevend. Wat Van Beeckeren betreft, hij verklaarde zich kort daarna failliet en heeft waarschijnlijk nog eenig voordeel uit de financiëele paniek weten te halen. De droppel uit den oceaan des tijds heeft ons reeds zeer veel maar nog niet alles doen zien. (Wordt vervolgd.) |
|