Een afgelegen plekje in Europa.
Wanneer men eene kaart van Engeland voor zich neemt, ziet men in den Atlantischen Oceaan, ten westen van de Hebriden, een eenzaam gelegen eilandje, dat den naam van St.-Kilda draagt. Wij zeggen niet te veel, wanneer wij beweren, dat het een der afgelegenste en meest verlaten plekken van Europa is, daar het gemiddeld slechts eens per jaar door middel van een schip met de buitenwereld in verbinding komt, bij die gelegenheid zijne bijzondere behoeften en zijne brieven ontvangt en zijne belastingen betaalt
Bij de laatste reis was het de schotsche stoomboot Flirt, welke deze taak uitvoerde en tegelijkertijd de eilandbewoners eene welkome gave bracht, namelijk honderd pond sterling van wege de oostenrijksche regeering, door deze als belooning voor de opname van negen oostenrijksche schipbreukelingen aan de bevolking van St.-Kilda geschonken.
De Flirt kwam op een zaterdagavond voor het eiland aan, doch moest tot den volgenden maandag blijven liggen, omdat de eilandbewoners niet genegen waren des zondags te helpen lossen. De aankomst van een vaartuig is op St.-Kilda overigens eene hoogst gewichtige gebeurtenis; alle inwoners stroomen aan het strand bij elkander; het woord ‘stroomen’ is echter minder juist, daar St.-Kilda, wel geteld, niet meer dan 75 inwoners bevat. Het rotsachtige eilandje, dat slechts twee uren in omtrek heeft, kan ook niet veel meer monden voeden. Deze 75 inwoners bestaan uit 22 mannen, 39 vrouwen en 14 kinderen (12 meisjes en 2 jongens). Men ziet dat het op St.-Kilda met de huwelijksvooruitzichten van het vrouwelijk deel der bevolking verre van gunstig gesteld is. De bevolking woont in 18 huiskens, die allen naar hetzelfde model gebouwd en niet meer dan 2½ meter hoog zijn. Ieder huis bezit twee vensters; de kerk heeft er echter vier. De taal, welke deze onderdanen harer Engelsche Majesteit spreken, is de hoogschotsche; een keltisch dialect dus. Allen kun nen lezen, doch zij bezitten slechts een enkel boek, den bijbel.
De gezameulijke inwoners zijn in alle handwerken bedreven als wijlen Robinson Crusoe. Zij zijn hun eigen kleermakers, schoenmakers en wevers; de stoffen, waarmede zij zich kleeden, maken zij zelven; verder verbouwen zij aardappelen en haver, welke echter allengs slechter gelukken, daar de bodem bijna uitgeput is. Van de haver oogst men slechts tweemaal, hoogstens driemaal het zaaizaad. De weiden daarentegen zijn voortreffelijk en de 49 runderen en 400 schapen van St.-Kilda zien er voortreffelijk uit. Bij den heerschenden sterken wind kan geen boom op het eiland groeien, en daar turf en andere brandstoffen ontbreken, droogt men zoden, kruiden, zeegras, enz. om zich in den winter tegen de hevigste koude te beschermen.
St.-Kilda is tegenwoordig het eigendom van [e]en Schot, Mac Leod, die het eiland, zeven jaren geleden, voor 3000 pond sterling kocht en er een jaarlijksch inkomen van 80 pond uit trekt. Voor ieder huiske ontvangt hij 2 pond sterling huur en voor ieder schaap 9 pence weidegeld. Ieder jaar zendt hij een agent naar het eiland, die de huur ophaalt en van de bewoners [d]e tot uitvoer geschikte producten afkoopt.
Onder de producten maken vogelveêren het hoofdartikel uit. Een soort van stormvogel, Ful mar genoemd, wordt in groot getal op St.-Kilda gevonden; zijn vleesch, met haversoep gekookt, is het voornaamste voedingsmiddel der eilandbewoners. Een ander uitvoerartikel zijn de eigen geweefde wollen stoffen. Ook een weinig kaas en stokvisch komen van St.-Kilda in den handel. Met klinkende munt kunnen zij op hun arm eiland weinig uitrichten en slechts eens op een jaar, wanneer het schip met den agent en kleine benoodigdheden en kramerijen St.-Kilda aandoet, wordt er gedurende eenige dagen een wel niet drukke, maar toch levendige markt gehouden.