De koning der kerkelijke toonkunstenaars.
Niet ver van Rome ligt een overoud en klein stadje, dat wel reeds in den tijd van het romeinsche heidendom eene zekere vermaardheid had verworven, maar sinds de zestiende eeuw in alle landen der wereld bekend en beroemd is geworden. Dit stadje, Palestrina geheeten, is de geboorteplaats van den grooten toonkunstenaar Joannes Petrus Aloysius Sante, die aldaar in 1514 het eerste levenslicht aanschouwde, en gewoonlijk, naar zijne geboortestad, kortweg Palestrina genoemd wordt.
Bij de muzikale opleiding, welke Palestrina te Rome ontving, onderscheidde hij zich al heel spoedig door een buitengewonen aanleg, zoodat het kapittel van de kathedraal zijner vaderstad hem, 30 jaren oud, voor geheel zijn leven tot organist en kapelmeester van genoemde kerk aanstelde. In dezelfde stad trouwde hij in 1547 met eene eenvoudige palestrijnsche burgerdochter Lucrezia de Goris.
De bisschop van Palestrina, in 1551 paus geworden onder den naam van Julius III, riep zijn voormaligen kapelmeester naar Rome om het onderricht der jeugdige zangers in de basiliek van St. Pieter op zich te nemen, en gaf hem om zijne buitengewone kunstgaven den titel van kapelmeester der vaticaansche basiliek. Weldra bood de dankbare toonkunstenaar zijn hoogen beschermer zijne eerste compositiën aan: een boek met vier vierstemmige en één vijfstemmige mis, en dit eerste werk gaf zulk een doorslaand bewijs van 's meesters wonderbaar talent, dat paus Julius hem opnam onder het zangers-college der pauselijke kapel, met dispensatie in de wet: dat alleen ongehuwde zangers als lid mochten worden aangenomen, en met vrijstelling van de verplichting om eerst een streng examen in de muziek te ondergaan.
Palestrina gevoelde zich allergelukkigst en componeerde met rusteloozen iever, totdat hem een zware tegenspoed trof. Paus Paulus IV namelijk, die in 1555 den H. Stoel van Petrus beklom, wilde de oude strenge wetten der pauselijke kapel weêr in al haar kracht gehandhaafd zien, en dien ten gevolge werden Palestrina en twee andere getrouwde zangers met een klein maandelijksch pensioen uit de kapel ontslagen. Dit bevel trof den toonkunstenaar zoo diep, dat hij in eene zware ziekte viel, die hem weldra tot den rand des grafs voerde. Hij herstelde echter en ontving toen van het kapittel der lateraansche basiliek de waardigheid van kapelmeester aan deze kerk. In de zes jaren, gedurende welke Palestrina dit ambt bekleedde (1555-1561), componeerde hij, onder meer andere gezangen, ook zijn wereldberoemde Improperia. Gedurende de vereering van het H. Kruis op Goeden Vrijdag leest de priester en zingt het koor de roerende klachten der lijdende liefde: ‘Mijn volk, wat heb ik u gedaan of waarin heb ik u bedroefd? Antwoord mij. Ik heb u gevoerd uit het land van Egypte, en gij hebt een kruis bereid voor uwen Zaligmaker.’ Daarna heffen twee koren beurtelings in het grieksch en het latijn telkens den kreet om erbarming aan: ‘Heilige God, Heilige Sterke, Heilige Onsterfelijke, ontferm U onzer.’ En telkens als weêr een nieuwe weldaad Gods tegenover de schrikwekkende ondankbaarheid des volks is vermeld, herhalen de koren de woorden: ‘Heilige God,’ enz. of ‘Mijn volk, wat heb ik u gedaan,’ enz. Die Improperia werden het eerst door Palestrina op muziek gezet, en de meester wist in zijne compositie op zoo wonderbare wijze den toon der smart en der liefde weêr te geven, dat hij reeds daarmeê alleen zijn naam onsterfelijk heeft gemaakt.
In 1561 werd Palestrina kapelmeester aan de basiliek Santa Maria Maggiore, en in deze waardigheid verwierf hij zich de glorie van de redder der meerstemmige kerkmuziek te zijn geweest.
Het Concilie van Trente, in 1563 gesloten, had ook beraaaslaagd over de misbruiken, die langzamerhand in den meerstemmigen kerkzang waren ingeslopen; men zong teksten, die niet door het kerkelijk gezag vastgesteld, maar door privaatpersonen vervaardigd waren, en de woorden, die bij de plechtigheden behoorden gezongen te worden, waren dikwijls zoo onder den gloed van toonen begraven, dat het volk er schier niets meer van verstaan kon; ja, men zong wel verschillende latijnsche teksten, (b.v. Ave Maria en Kyrie eleison) door elkander. Het scheelde dan ook weinig, of het Concilie had alle meerstemmige muziek in de kerk verboden om enkel den gregoriaanschen zang bij de plechtigheden toe te laten.
Na afloop van het Concilie werd eene afzonderlijke commissie van acht kardinalen aangesteld om de besluiten der kerkvergadering in te voeren, en deze commissie, waartoe ook de H. Carolus Boromaeus behoorde, beraadslaagde over de vraag: of de meerstemmige muziek zóó kon gecomponeerd worden, dat de heilige woorden van de kerkelijke plechtigheden goed verstaanbaar bleven? Zoo ja, dan zou zij mogen behouden worden; zoo niet, dan mocht alleen het Gregoriaansch blijven. De leden der commissie droegen nu aan Palestrina den vereerenden last op om de vraag te beslissen door eene nieuwe compositie; hij moest eene mis componeeren geheel volgens de eischen der kerkelijke kunst, hem door de leden der commissie gesteld; van het slagen of mislukken van Palestrina's pogingen zou de toelating of verbanning der meerstemmige muziek afhangen. De vrome toonkunstenaar zocht zijne hulp in het gebed en schreef boven zijn werk; ‘Heer, verlicht mijn oogen;’ hij componeerde niet ééne, maar drie missen om zich zooveel mogelijk de overwinning te verzekeren. Op zekeren avond kwamen de leden der commissie en hun voorzitter, kardinaal Vitellozzi, bij elkander en meerdere toonkunstenaars hadden zich bij hen aangesloten; Palestrina zou in hunne tegenwoordigheid zijne missen uitvoeren, en daarna zou de beslissing vallen.
De twee eerste missen hadden reeds de goedkeuring aller aanwezigen weggedragen; maar toen de derde mis ten einde was, wenschten de kardinalen en alle aanwezigen in de hoogste geestdrift den meester geluk met zijne wonderbaar gelukte pogingen, en het pleit was ten gunste der meerstemmige kerkmuziek beslist. De hierbij gevoegde afbeelding stelt Palestrina voor, terwijl hij deze wereldberoemde mis - Missa Papae Marcelli genaamd - met eenige zijner vrienden doorzingt; en als gij, geachte lezer, den 28en september jl. te Utrecht zijt geweest om de eerste Algemeene Vergadering der nederlandsche St. Gregorius-Vereeniging bij te wonen, dan hebt gij zeker verbaasd gestaan over de onvergelijkelijke schoonheid van dit meesterstuk in de kerkelijke toonkunst. Den 19en juni 1565 werd deze mis gezongen in de sixtijnsche kapel in tegenwoordigheid van paus Pius IV en geheel het pauselijk hof, en na den afloop der plechtigheid zegde de paus zinspelende op Palestrina's voornaam Joannes: ‘Zoo moeten de harmonieën van het nieuwe lied geweest zijn, welke de apostel Joannes eenmaal in het hemelsch Jerusalem heeft gehoord en waarvan thans een andere Joannes in het strijdende Jerusalem de echo laat hooren.’ De paus voerde daarop voor den meester eene nieuwe waardigheid in en vereerde hem met den titel van componist der pauselijke kapel.
Na tien jaren als kapelmeester van de basiliek Santa Maria Maggiore werkzaam geweest te zijn, werd Palestrina in 1571 weêr aangesteld tot ka pelmeester der vaticaansche basiliek, alwaar hij gelijk wij vermeldden, zijn roemvolle muzikale loopbaan was begonnen. Dit ambt bekleedde hij tot zijn dood in 1594.
Wat de roemvolle, nu bijna 60jarige meester in deze laatste 23 jaren zijns levens gecomponeerd en voor den luister van den kerkelijken eeredienst gearbeid heeft, grenst aan het ongeloofelijke. Hij werd kapelmeester in het Oratorium van den H. Philippus Nerius en componeerde voor de leerlingen des Heiligen een groot aantal geestelijke liederen; op last van paus Gregorius XIII herzag en verbeterde hij het Graduale, een werk, waaraan hij vier à vijf jaar rusteloos arbeidde, maar dat hij, onvoldaan over zijne pogingen, ten laatste zelf verscheurde; hij gaf onderricht in de muziekschool, omstreeks denzelfden tijd door Nanini te Rome opgericht; hij werd concertmeester van prins Buoncompagni, een romeinsch patriciër, en bij dit alles ging schier geen jaar voorbij of er verschenen een aantal compositiën van Palestrina in het licht. Zijne meesterstukken uit dien tijd zijn o.a. de toonzetting van het hooglied, de mis: Assumpta, est, in volmaaktheid wedieverende met zijn mis: Papae Marcelli, de lamentaties voor de drie laatste dagen der Goede Week, de Hymnen van de kerkelijke Getijden, een achtstemmig Stabat Mater, enz. enz. Alleen in de zes laatste maanden van zijn leven gaf hij uit: een boek litanieën, een boek met vijf missen en een boek madrigalen ter cere van de Allerheiligste Maagd Maria.
Dit was het laatste afgewerkte lied van den beroemden toonkunstenaar. Toen hij na de voltooiing daarvan de uitgave van zijn zevende boek missen voorbereidde, werd hij door een hevige pleuris aangetast, die hem weldra naar het graf voerde.
Den 29sten januari 1594 ontving Palestrina uit de handen van zijn heiligen biechtvader Philippus Nerius de H. Communie en den 3lsten januari diende Philippus zijn geliefden vriend het H. Oliesel toe. Van dat oogenblik af bleef Philippus bijna zonder onderbreken bij het sterfbed van den vromen toonkunstenaar. In den morgen van den 2en februari, den feestdag van de Zuivering van Maria, wekte de Heilige in zijn stervenden vriend het verlangen op om dit Mariafeest in den hemel te gaan vieren; toen antwoordde Palestrina met telkens onderbroken ademhaling: ‘O! hoe vurig wensch ik, dat Maria, mijne voorspreekster, dat geluk voor mij van haar goddelijken Zoon verwerve!’ Een oogenblik later gaf hij den geest in de armen des Heiligen. Des avonds van denzelfden dag werd het lijk bijgezet in de St.-Pieter, en op het graf werd terecht het inschrift geplaatst:
joannes petrus aloysius van palestrina,
koning der toonkunst.
Thans is men bezig de compleete verzameling van al de werken des grooten meesters uit te geven; reeds acht deelen zijn verschenen; de verzameling zal bestaan uit dertig folio-deelen, alle ongeveer 200 bladzijden groot; het aantal zijner missen is niet minder dan drie en negentig.
Er is misschien in geheel de geschiedenis der toonkunst, en zeker in die der kerkelijke toonkunst, nooit een meester opgestaan, die Palestrina's muzikale grootheid evenaart; maar boven alles is hij groot geworden hierdoor: dat hij zijne onmeetbare talenten geheel zijn leven lang met onvermoeiden iever heeft gebruikt tot verhooging van den luister der plechtigheden rondom het H. Altaar des Heeren.
Seminarie Hageveld, october 1880.
m.j.a. lans, pr.