[Nummer 9]
God zal het u loonen.
Als dit nommer van de Illustratie in de handen der lezers komt, is het winter en met hem weêr een tijd aangebroken, waarin veel gebrek en ellende geleden wordt. Het werk staat stil, de handen hangen slap, maar honger en koû doen zich geducht gelden en sparen den ongelukkige niet, die in het mildere jaargetijde wellicht een onbekommerd bestaan heeft. De lief dadigheid is dan aan 't woord. O, gij, die den winter niet zoo zeer te vreezen hebt, denkt aan uw armen evenmensch, God zal het u loonen! Gij geeft waarschijnlijk aan liefdadige inrichtingen, gij geeft aan enkele eerlijke huisarmen, en dat is plicht, want het is slechts op intrest leenen van het kapitaal u door God toevertrouwd, gij weet en verwacht het: God zal het u loonen! Maar ook aan uwe huizen vertoonen zich slachtoffers van den winter. Klaagt niet als u meer dan anders om eene kleinigheid gevraagd wordt, geeft als gij het kunt; God zal het u loonen! Gij, die de kruimels uwer tafel in uw hof strooit tot voedsel voor uwe gevederde vriendjes, vergeet uw armen evenmensch niet, zondert ook eenige kruimels voor hem af; God zal het u loonen! Gij, die met uw gezin de ijsbloemen op de ruiten ziet wegsmelten voor het aangename vuur uwer kachel en na den arbeid u rondom het overvloedige maal vereernigt, vergeet uw armen evenmensch niet, schenkt hem iets van
de arme familie, naar georges laugée.