Elk wat wils.
Wenken en raadgevingen door Parvulus.
VII.
‘'t Arme schaap heeft wormen.’
‘Heb ik het niet gezegd? Maar, dokter, waaraan ziet ge dat?’
‘Wel, mama, zie eens hoe bleek de kleine is; zie hem eens aan zijn neus pluizen; klaagt hij niet over buikpijn, dag aan dag? Is zijn buikske niet hard, dik, opgezet als een trommeltje? De eetlust is zeer ongeregeld, de tong beslagen; diarrhee vindt ook al plaats, en ziet eens wat groote oogen! Hoor hem eens in den slaap knarsen op de tanden; hoor hem eens hardop droomen; ja, zou men tusschen beiden niet zeggen: 't kind heeft stuipen? Ja, ja, mama, 't kind heeft wormen, dat is zeker.’
‘Is het ook gevaarlijk, dokter?’
‘Wat zal ik u zeggen? Och neen, over 't algemeen heeft 't zoo'n groot gevaar niet. Men heeft wel eens beleefd, dat wormen de darmen doorbraken en ware worm-abcessen vormen; men heeft ze ooit verdwaald gevonden in de lever; ja, ik herinner me een geval waar een kind onder de hevigste verschijnselen van verstikking in eenige oogenblikken was overleden en dit alleen door 't indringen van eenige wormen in de luchtpijp. Ik heb eens een geval bijgewoond van een volwassene, die alle mogelijke verschijnselen vertoonde van razernij en ook overleed. Na zijn dood vond men niet minder dan 32 wormen tot een klomp ineengeward in den slokdarm zitten. Nog een geval van een meisje van 17 jaren, dat 's nachts opstond als in slaapwandelenden toestand, naar haar ouders bed wandelde en daar, doodsbleek met open oogen zonder kennis of besef bleef staan, tot dat de ouders haar weêr met groote moeite naar bed kregen. Toen ik 's morgens geroepen werd, vond ik haar nog in bewusteloozen toestand, koud en bleek, maar na eene duchtige dosis calomel met santonine, raakte zij een massa wormen kwijt en was genezen - maar gewoonlijk loopt het zoo erg niet. Er zijn er die fiksch gezond blijven met een aantal wormen in 't lijf; ja, ik heb een groot geleerde en voormalig professor van mij hooren beweren, dat kinderen niet gezond konden zijn zonder wormen, dat zij, geplaagd als ze zijn, door overvloedige zuurvorming, daarvan ontlast worden door de wormen. Toch houd ik het voor raadzaam ze te verwijderen als men er gewaar wordt; immers stuipen en dergelijke leelijke zaken hebben maar al te dikwijls hunnen oorsprong te danken aan deze walglijke gasten.’
‘En wat moet men er tegen doen?’
‘De middelen zijn menigvuldig: bijv. wormenzaad, fucus helminthocorton, artemixà absyn-. thum, valeriaan, tanacetum, sem-sabadillae, enz. enz. 't Werkzaamste intusschen is het gewone wormzaad in melk of confituur 1 of 2 gram per dag. Uit dit wormzaad trekt men tegenwoordig een alcaloïd: santonine genoemd, en 't is dit, wat men verkoopt in de z.g. wormpatronen, pastilles, koekjes, enz. Men zij echter voorzichtig in het toedienen van deze; niet zelden heb ik verschijnselen van vergiftiging na het gebruik dezer wormkoekjes waargenomen. Men vermijde tevens vette, zure, sterk melige spijzen. Dit over de wormen.
‘Een soort van gedierte, waar kleinen niet alleen, maar soms grooten ook last van hebben, zijn de z.g. oxyurus of maden; zij huizen gewoonlijk aan het uiteinde van den dikken darm en veroorzaken daar dikwijls eene onuitstaanbare jeukte. 't Eenvoudigste, beste, snelwerkendste middel is, eene eenvoudige inspuiting met wat koud water.
‘Nu zullen we nog met een woord spreken over den zoo gevreesden, maar gelukkig hier