Het edelhert.
‘Het edelhert,’ zegt Buffon, ‘is een van die onschuldige, zachtzinnige en rustige dieren, schijnbaar slechts geschapen tot verlevendiging en versiering van de eenzaamheid der bosschen, welke tuinen der natuur het, verre van den mensch verwijderd, eene stille schuilplaats vergunnen. Zijn sierlijke en tengere vorm, zijn slanke en welgemaakte lichaamsbouw, zijne buigzame en gespierde ledematen, zijn kop, nog meer versierd dan gewapend met herens, die even als plantengewassen jaarlijks groeien en afvallen, onderscheiden het hert van alle andere woudbewoners.’
Het hert behoort tot de orde der herkauwende of tweehoevige dieren, die ook onze bekende huisdieren, het rund en het schaap omvat; en al kan het het met deze onwaardeerbare weldoeners van den mensch niet op ééne lijn gesteld worden, zoo heeft het toch in menig opzicht groote waarde. Men denke slechts aan de edele hertenjacht, die eeuwenlang het hoogste genoegen van vorsten en grooten heeft uitgemaakt, maar die dan ook niet weinig tot de uitroeiing der prachtige diersoort in menige streek van Europa heeft bijgedragen.
Het vaderland van het gewone of edelhert is zeer uitgebreid; want behalve dat het bijna in alle landen van Europa gevonden wordt, is het over China, Perzië, Siam en Japan veespreid, komt ook in Barbarije, Guinea en Abyssinië voor en wordt in Amerika door den wapiti vervangen. In den regel vreedzaam en zachtmoedig, slim en voorzichtig, wordt het alleen in den bronsteijd gevaarlijk. Het is met een uiterst scherp gehoor en gezicht en een fijnen reuk begaafd, zoodat er heel wat kennis en behendigheid gevorderd wordt om het te vangen. Bij voerkeur zoeken de herten daarenboven bergachtige streken en niet te vochtige bosschen, waar zij alle mogelijke planten tot voedsel gebruiken en voor zout eene bijzondere voorliefde toonen. Gewoonlijk vindt men de mannetjes of bokken en de wijfjes of hinden in afzonderlijke kleine troepen bijeen; deze laatsten missen het getakte sieraad op den kop, dat den naam van gewei draagt en, zooals boven, reeds gezegd is, jaarlijks afvalt en weêr aangroeit. Wanneer het hertenkalf zes à acht maanden oud is, beginnen zich die beenige uitsteeksels reeds te vormen; zij ontwikkelen zich snel tot een kleinen enkelvoudigen hoorn, die kort voor het hert den leeftijd van een jaar bereikt heeft volgroeid is. Deze horen verliest in den herfst de huid, waarmeê hij bekleed is, en blijft tot het volgende voorjaar zitten, om dan af te vallen. In plaats van den ouden enkelvoudigen hoorn, vormt zich nu een nieuwe met knobbels als beginnende takken, en deze verwisseling gaat jaarlijks met een toenemend aantal vertakkingen voort. Zoodra de hertshoorn afgevallen is, begint de wortel of de zoogenaamde rozenstok te bloeden; over die wond vormt zich eene korst, waaronder na weinige dagen eene weeke rondachtige massa ontstaat. Wordt het bovenste gedeelte van den hoorn kunstmatig weggenomen, dan geneest de wond, maar er bot geen hoorn meer uit; wordt hij beleedigd, dan komt een ziekelijk beenig uitwas te voorschijn.
Hoe grooter het gewei is van een hert, hoe ouder het dier is, en daar de gemiddelde duur tusschen de dertig en veertig jaar bedraagt, is het zeer verklaarbaar waarom sommige herten zulk een zwaar bosch op den kop dragen. Drie dagen na de geboorte kan het jong zijne moeder reeds volgen, en bij de reeën, eene soort van herten, die Midden-Europa en Midden-Azië bewonen en gewoonlijk twee jongen, een mannelijk en een vrouwelijk, ter wereld brengen, zijn deze reeds bij de geboorte behaard en hebben de oogen open. Alleen de bovengenoemde reeën leven na de paring in familie en de reebok en zijne hinde waken gezamenlijk voor hun kroost. Aldus zouden zij hun leven in kalm genot kunnen doorbrengen, indien zij niet door de grootere verscheurende dieren en inzonderheid ook door den mensch achtervolgd werden; want vooral het vleesch der ree is zeer gezocht. Ze is de kleinste hertensoort; iets grooter dan de ree, maar toch kleiner dan het edelhert, is het damhert; deze laat zich licht tam maken en heeft de eigenaardige eigenschap, dat zijne huid des zomers rosachtig en des winters bruin is. Van die huid vervaardigen de zeembereiders een vast doch buigzaam leêr, gelijk het herteleêr over het algemeen lenig en duurzaam is. De hoornen van het damhert staan achterwaarts gebogen en zijn van boven getand.
Het gewei der verschillende hertensoorten levert het bekende hertshoorn, dat tot verschillende zaken, zooals het vervaardigen van messenhechten en allerlei kleinigheden, gebezigd wordt. Ook verschaft het, geraspt en in water gekookt, eene voedzame gelei.