Elk wat wils.
Wenken en raadgevingen door Parvulus.
(Slot.)
VI.
Er zijn weinig geneesheeren, die geen kinderen of jonge meisjes zagen, welke zich de maag volstopten met houtskool, met kalk, met aarde, met peper, met zout en dat alles in overgroote massa. Dat kan er nog door, maar er zijn er die zich vergasten met haren, met vlooien, met mieren, met mest, met drek!!, zoo zegt ten minste een hollandsch tijdschrift. In België hebben wij zoo'n liefhebberij nooit gekend. Zoo ziet men er met wellust azijn, inkt, bloed ja nog veel walglijker zaken drinken! Maar zijn die personen dan gek? In geenen deele. Zij hebben hun verstand zoo goed als gij en ik, 't is slechts eene zenuwkwestie, die vanzelf na korten of langen tijd weêr verdwijnt. 't Vreemdste is, dat zij niet in 't minst onpasselijk worden van al dien vuilen kost. Geduld en veel oplettendheid zijn gewoonlijk de beste geneesmiddelen. Nog eene afdwaling van den smaak wil ik hier even ten slotte bespreken, en wel den ongehoorden en onoverwinnelijken trek, die sommige dames aan den dag leggen voor spelden, naalden, kleine spijkers enz. 't Is ongelooflijk, maar 't is zoo. Er zijn er, en 't is lang geen zeldzaamheid, die er zich een wellust uit maken die soort van voorwerpen te verslinden!
Ik zelf heb er eene gezien, die bij een schoenmaker een gansch bakje met nagelpunten had ingeslikt en daarbij alle naalden en spelden, die zij machtig kon worden. Ja dat was zoo erg, dat de ziekenoppassters in 't hospitaal, waar zij verpleegd werd, wel moesten toezien, geen spelden of naalden op hare omslagdoeken te hebben, als zij in hare nabijheid kwamen, want in een ommezien had zij ze haar afgerukt en doorgeslikt. 't Zeldzaamste was, dat zij volstrekt geen letsel scheen te hebben van al die spitse dingen. Van alle zijden van haar lichaam kwamen ze voor den dag: aan armen en beenen, aan de zijden en aan het hoofd, op den buik en uit den rug. 't Was wonderlijk. Dan klaagde zij over een weinig jeukte; er verscheen een heuveltje als een klein bloedzweertje. Opengemaakt, behoefde men de naalden maar te pakken, een, twee, drie tot twintig soms achtereen, dikwijls een heele processie. Maar bleven die dan niet in de keel of maag steken? Neen, neen, en 't is waarlijk ongelooflijk met welk een gemak naalden door het lichaam marcheeren. Men kan ze overal verwachten, zou men haast zeggen, behalve langs den natuurlijken weg, en dat zonder dat zoo'n wandelende naaldekoker er het minste letsel van gevoelt. Dr. Silvy vond er eens bij eene lijkopening niet minder dan 1500 in een lichaam! Fabricius van Hilden verhaalt van eene zijner patiënten, die gewoonlijk, als zij zich erg verveelde, zich amuseerde en den tijd kortte met naalden door te slikken; jaren naderhand kwamen deze dan weêr tevoorschijn op alle mogelijke plaatsen. De Villars had ook al zoo'n rare snoepster onder handen; 't was een 26jarige overigens gezonde jongedochter, bij welke hij niet minder dan 209 naalden te voorschijn bracht. Dokter Otto weet er ook al van te spreken. Hij had er eene waar hij nu en dan, alles bijeen, 395 naalden uitplukte; Huppert vertelt van een krankzinnige, die eene naald in het hart had zitten, zooals bleek na zijn overlijden. Ik herinner me een O.-I. soldaat, die steeds klaagde over pijn in de borst als hij met het geweer aansloeg; de man kwam te sterven en er bevond zich eene overgroote half verroeste stopnaald dwars door zijn hart! Hoe was ze er in gekomen? En hoeveel jaren had ze daar gezeten? Niemand wist het. Nog heb ik eens iemand geholpen, die sinds jaren twee etterende wondjes had in de borst; bij onderzoek haalde ik uit ieder gaatje eene als zwart gepolijste stevige naald, die met de punt vast in de ribben zaten bevestigd.
Met honderden waren deze Voorbeelden nog te vermeerderen, doch we zullen het hier maar bij laten - 't is wèl geweest.
Trekken we uit al het voorgaande de les: onze natuurlijke of onnatuurlijke snoeplust te bedwingen; ons te wachten vooral voor spelden en naalden, maar ons ook niet al te zeer te verschrikken, als we soms al bij ongeluk eens eene naald hebben ingeslikt, want gewoonlijk loopt het ten beste af. En zoo wijs ik om te eindigen nog op het volgende voorbeeld: Een kind van vijf jaren werd verleden jaar bij mij gebracht; de moeder verhaalde onder groot misbaar dat zij het kind eene naald naar binnen had zien slikken. Ik deed wat men in zulke gevallen pleegt te doen en liet het natuurlijk gedurende verschillende dagen nauwkeurig in het oog houden, hopende het corpus delicti wel hier- of daaronder aan te treffen. Welnn, 't is nu zoo wat 18 maanden geleden; 't kind is frisch en gezond en van de naald.... hebben wij nooit het minste of geringste terug kunnen vinden - ze zit er waarschijnlijk nog in.
- Ja, maar....
- Welnu, laat ze maar zitten; ze zal denklijk vroeg of laat wel eens hier of daar voor den dag komen; 't blijft intusschen altijd een afschnwelijke gewoonte bij vrouwen en jonge meisjes om van haar mond een speldenkussen te maken.