De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijTwee zusters.
| |
[pagina 31]
| |
Bertha had haar vader te vergeefs op zijne kamer gezocht en vond hem eindelijk op het kantoor. De heer Elgers scheen niet op zijn gemak toen zijne dochter zoo onverwacht binnentrad; hij wierp haastig een pakket in een half gevuld reiskoffer, dat op den grond stond en sloeg het deksel dicht. ‘De vigelante kan elk oogenblik komen, papa,’ sprak Bertha. ‘Ik ben klaar, ik ben dadelijk klaar,’ antwoordde hij, nog altijd onthutst; ‘laat het rijtuig maar een oogenblik wachten.’ ‘Het is er nog niet, ik kom u slechts waarschuwen,’ hernam Bertha. ‘Gaat u weêr op reis, pa?’ De vader knikte met het hoofd. ‘Wanneer?’ ‘Morgen...... ik denk morgen.’ ‘Voor hoe lang?’ ‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij gejaagd.......... ‘Maar laat mij nu een oogenblik alleen, Bertha, want anders zoudt gij straks op mij moeten wachten.’ Er was iets in den toon zijner stem dat het meisje onwillekeurig angst aanjoeg. ‘Gij ziet erg bleek..... zijt gij niet wel, papa?’ vroeg zij, hem met bezorgdheid aanziende. ‘Heel wel, kind, heel wel,’ antwoordde hij, ‘ik ben maar een weinig overspannen door den velen arbeid van de laatste dagen..... Het heeft niets te beduiden..... maar ga nu heen, dan zal ik in een oogenblik bij u zijn.’ | |
Concert en bal.Een half uur later maakte men in de Parkzaal plaats voor de gelukkige ouders, die de parel van het concert hunne dochter mochten noemen. De tempel van Apollo was gevuld met liefdadigen, die hun offer voor de lijdende menschheid kwamen plengen. De weelderig getooide dames konden zich in een zee van licht baden; zij schenen daar niet ongevoelig voor te zijn, al gingen hare oogen nu en dan over het programma, en hare gedachten wellicht ver voorbij het programma naar het concert der gevleugelde voeten, dat zich zoo aanlokkelijk in het verschiet vertoonde. Het orchest was reeds bezet; nu en dan hoorde men een hobo of clarinet eene muzikale syllabe uitstooten, ongeduldig als een brieschend paard, dat de sporen wenscht te gevoelen; de directeur heeft nu zijn verheven plaats ingenomen; hij tikt met zijn veldheersstaf, laat het oog over zijne keurbende gaan en daar klinkt het eensklaps, na enkele bazuintoonen:
‘Der Menschheit Würde ist in eure Hand gegeben, Bewahret sie!
Sie sinkt mit euch! Mit euch wird sie sich heben!’
't Is een fragment uit de hymme aan de kunstenaars, van Schiller; de liedertafels zwaaien jaar in jaar uit dat wierookvat der zelfvergoding. Machtig en bezielend weêrklinken de toonen van Mendelssohn's heerlijk kunstgewrocht, nu eens zangerig en smeltend, dan weêr juichend en jubelend, tot zij zich met ontzagwekkende volheid oplossen in de slotwoorden:
‘Kommt daun umarmend euch entgegen
Am Thron der hohen Einigkeit!’
De zaal daverde onder de toejuichingen toen het laatste accoord in de ruimte wegstierf, en de leden van Amstels Nachtegaal snoven met verkwikkend gevoel van eigenwaarde de wierookgeuren op, ofschoon deze vermoedelijk voor een niet gering deel aan de koperen instrumenten geadresseerd waren. Na eene korte pauze daalde de president van het orchest en geleidde onder een geducht handgeklap de parel van het concert naar de voor haar bestemde plaats. Louise leverde het bewijs dat zij even gracieus als bevallig had leeren buigen, en wanneer de groote spiegel in de kleedkamer, welke wij bezocht hebben, den lieftalligen glimlach rondom haar mond had kunnen zien, hij zou haar zeker niet meer herkend hebben. De humaniteits-cantate begon, doch het bleek ook nu weêr, dat muzikaal genot voor velen niet het voornaamste doel is bij het bezoeken van een concert, en wanneer de componist er op gerekend had dat zijne sterk gekleurde inleiding een machtigen indruk zou maken, vond hij zich deerlijk bedrogen. De dames staken langen tijd fluisterend de hoofden bij elkander om eenige woorden te wisselen over de parel van het concert. ‘Wat ziet zij er mal uit,’ zei de een. ‘Wat kijkt zij brutaal rond,’ bemerkte een ander. ‘Zij is lang zoo mooi niet als ik dacht...... 't Is of zij daar te pronk staat.... Wat heeft dat malle ding een pretensie!’- Zoo lispelde men achter de waaiers. Niemand scheen te gelooven of er zelfs aan te denken hoe edel het is, wanneer een jong meisje hare talenten ten beste geeft tot ondersteuning van ongelukkige weduwen, want de meesten dachten evenmin aan die ongelukkige weduwen als aan de muziek. Toen de inleiding ten einde was, trad de solobas op den voorgrond en vroeg in een recitatief, aaneen geregen door geweldige paukenslagen en trompetstooten, wat het eenige middel was om het menschdom te veredelen, de beschaving te bevorderen, de smart te lenigen en de maatschappij tot toppunt van geluk te voeren, en nu hoorde men eensklaps een welluidende sopraanstem uitroepen: ‘Het is de humaniteit!’ Louise Elgers was als de genius der humaniteit het strijdperk der kunst binnen getreden. Wanneer de aanwezigen het laatste bedrijf van Beethovens Fidelio niet gekend hebben, is deze kreet ongetwijfeld als een zeer gelukkige en oorspronkelijke inspiratie beschouwd geworden. Hoe dit echter ook mocht zijn, Louise werd naar verdiensten toegejuicht, want zij zong inderdaad zeer schoon en nam allengs toe in kracht en zuiverheid van intonatie, naarmate zij hare taak voortzette. Hare stem klonk welluidend door de gevulde zaal en schitterde vooral in een duet met den solo bas, en toen zij in het laatste nommer der cantate het gansche mannenkoor beheerschte en zich driest en krachtvol heenwerkte door den stroom van toonen, waarin de componist de humaniteit had gedompeld, schenen de wanden van de Park-zaal te schudden van het gejuich, dat bij het auditorium opging. Wie zulke oogenblikken van vervoering nooit heeft bijgewoond, kan er zich onmogelijk een denkbeeld van maken. De geestdrift, die bij het publiek heerschte, deelde zich ook aan de zangers meê, die met zwaaiende banier hun directeur omringden, als een veldheer na eene schitterende overwinning. Er werden handen gedrukt, men had elkander wel willen omhelzen, en de parel van het concert moest links en rechts buigen te midden der fanfares van het orchest en het handgeklap van het opgetogen publiek. Daar betrad de president der liedertafel de verhevenheid, waarop de gelukkige componist dien avond den veldheersstaf had gezwaaid. Hij hield eene korte toespraak waaruit men, om het gedruisch en wellicht ook van wege zijne aandoening, slechts de woorden kunstliefde, humaniteit en vier weduwen kon opvangen, en bood de parel van het concert, als blijk van hooge waardeering en tot herinnering aan dien onvergelijkelijken avond een kostbaren waaier aan, terwijl gelijktijdig twee maagdekens, in 't wit gekleed, den componist een lauwerkrans overhandigden. Opnieuw schetterden de fanfares, galmden de toejuichingen en werden de handdrukken herhaald, en daarna loste dit alles zich op in een prozaïsch gestommel, veroorzaakt door hen die in den wintertuin verademing gingen zoeken of zich naar huis begaven.
Een uur later was de tempel van Frau Musica in een balzaal herschapen. Het concert der gevleugelde voeten zou een aanvang nemen. Een andere veldheer, slank als een boonenstaak, stond in het midden der zaal en gaf het orchest, dat nu merkbaar gedund was, een teeken; hij klapte in de handen, de paren schaarden zich en de eerste dans werd geopend door den jongeling met de mooie witte tanden en de parel van het concert. Lang, zeer lang duurde de vreugde voort, die het leed moest verzachten der arme weduwen aan wie niemand dacht. Menige jonge dame benijdde de parel van het concert haar kostbaren waaier en haar voorrang van dien avond, en trachtte dat gevoel lucht te geven in vertrouwelijke satyren op haar stijf toilet, terwijl vele mama's niet minder vertrouwelijk gedachten wisselden over financieele zaken en huishoudelijke geheimen, die in nauwe betrekking stonden tot de namen van hen, welke zich het bezit van den heerlijken waaier en van de mooie witte tanden mochten verheugen. Middelerwijl hadden zich een aantal heeren naar een afzonderlijke zaal begeven. Zij plengden daar onder het geknal van ontboeide kurken de offers van dankbaarheid en hulde aan den componist der Humaniteit en aan de parel van het concert, die, wat de laatste betreft, werden aanvaard door den vader der zangeres, wiens bleek gelaat van diepe ontroering scheen te getuigen. De heer Van Beeckeren Senior, wiens dichterlijk talent bekend was en overal bij dergelijke gelegenheden schitterde, bezong in gevoelvolle taal het edele streven in onzen tijd om wonden te heelen en rampen te lenigen, daar waar de particuliere krachten te kort schoten; hij bracht hulde aan de liedertafel Amstels Nachtegaal, die nu het roode kruis op hare banier mocht planten en aan den gelauwerden directeur, die, na de schitterende opvoering van zijn eerste groote werk, recht had het veni, vidi, viciGa naar voetnoot(1) in zijn wapen te voeren. Daarna een teedere snaar op zijn lier aanslaande, betreurde hij het gemis eener dochter als de parel van het concert, die op nieuw van haar buitengewoon talent blijk had gegeven en wier schitterende toekomst onbetwist was. De Hemel had hem zulk een groote gunst niet geschonken, doch al gevoelde hij dat gemis dien avond dieper dan ooit, hij verheugde zich in het voorrecht van den gelukkigen vader, die voor hem meer dan een vriend en aan wien hij met onverbreekbare banden gehecht was. 't Is zeer natuurlijk dat na zulke gevoelvolle woorden de glazen andermaal rinkelden en de gewaarwordingen zich ook bij anderen lucht gaven. Dat duurde zoo tot diep in den nacht voort, en toen eindelijk de parel van het concert met hare ouders en de ‘nuf’ naar huis reed, begon hier en daar een haan te kraaien, een tijdstip waarop Amsterdam wel het meest in rust verkeert, voor zoover daar ooit van rust sprake kan zijn.
(Wordt vervolgd.) |
|