Wat eene Amsterdamsche dame overkwam.
(Slot.)
Aemilia schrikte, toen zij dat voorstel vernam. Daar zij echter innig gehecht was aan haar Menor, en niet de minste achterdocht had, liet zij zich weldra overreden, in den waan, dat dit het eenige middel was, om haar echtgenoot den zielevrede terug te geven.
Zij kwamen overeen, geen sterveling over hun plan te spreken en het vooral geheim te houden voor de moeder, die zich zeker tegen zulk een huitengewoon plan zou verzetten. Hunne inscheping op een hollandsch schip, dat naar Italië stevende, wisten zij zoo goed te beramen, dat het haar slechts na hun vertrek ter oore kwam.
De ontsteltenis der moeder - men zal zulks gemakkelijk begrijpen - was groot, toen haar die tijding toekwam. Langen tijd wilde zij het maar niet gelooven, en deed hen overal opsporen. Dan, de waarheid van het feit bleck eindelijk overtuigend uit een brief, dien zij hadden achtergelaten, zoodat er geen twijfel meer mogelijk was.
Nog beweende de moeder haar verlies toen het schip, waarop zich de vluchtelingen bevonden, door een paar turksche schepen werd gepraaid. Onze spaansche ruiter erkende aan hunne taal, welke landslieden zij waren, en vroeg om den kapitein te spreken, niet twijfelend, of hij zou, wanneer hij dezen met zijne afkomst bekend maakte, door hem gunstig ontvangen worden.
Wat hij voorzien had, gebeurde. De kapitein liet hem bij zich komen, en de gewaande Spanjaard gaf hem te kennen, dat hij allesbehalve een Spanjaard was. Hij verhaalde hem zijne lotgevallen en zegde dat zijn geheim plan was naar Turkije, zijn vaderland, terug te keeren, en daar, in vrijheid, den godsdienst zijner vaderen te belijden. Hij verzocht den kapitein hem in de uitvoering van dit plan behulpzaam te zijn. Toevallig bevond zich op het turksche schip een Mahomedaan van Damascus, die zijne familie kende, en hiervan getuigenis aflegde. Meer was er niet noodig om den kapitein te overtuigen. Hij stelde belang in het welslagen van dat plan en bood den officier aan op zijn schip over te gaan. Menor nam dit voorstel aan en verzon eenige redenen om zijne echtgenoote tot deze verandering over te halen.
Hij stelde het haar voor, en gaf haar te verstaan, dat zij veel spoediger Jerusalem zouden bereiken op een schip van Barbarije, dan op een hollandsch schip. Dit toch moest nog lang is Italië vertoeven, terwijl de schepen uit Barbarije recht naar de kusten van Syrië stevenden.
Aemilia nu, schoon zij wel eenigen tegenzin gevoelde, meende niet beter te kunnen doen dan zich geheel aan de leiding van haar echtgenoot over te geven, die van dergelijke zaken meer verstand had dan zij.
De kapitein, op die wijze omtrent geheel de zaak ingelicht, ontving vader, moeder en zoon met de meeste welwillendheid. Een paar dagen later stapten zij te Algiers aan wal. Aemilia, de jonge hollandsche dame, wist eerst niet, waar zij was, maar weldra bemerkte zij, dat zij zich te midden eener turksche stad bevond. Hare verwondering was niet gering, doch die werd later nog veel grooter, toen zij bemerkte dat Menor voortdurend het gezelschap der Turken zocht, en zelfs bij hunne gebeden tegenwoordig was. Eerst durfde zij hem haar hartzeer niet openbaren, denkende, dat hij in de ziel toch nog altijd goed katholiek was. Daar zij echter vreesde dat die dagelijksche omgang met de Turken verderfelijk op hem zou werken, drong zij er op aan om zoo spoedig mogelijk uit Algiers te vertrekken, overtuigd dat hij elders beter de plichten van den kristelijken godsdienst zou waarnemen.
Menor, die van zijnen kant aan niets dacht, dan in vrijheid het Mahomedanism te belijden, maakte zich haar ongeduld ten nutte, om naar Turkije te vertrekken op een schip, dat zeilree lag voor Egypte. Hij verzekerde haar, dat dit schip hen spoedig naar Jerusalem zou brengen. Zij gingen dan beiden, maar met geheel verschillende inzichten, aan boord, vergezeld van hun zoontje.
Hunne reis was zeer voorspoedig en binnen weinig tijds waren zij te Alexandrië. Menor ging hier zeer vertrouwelijk om met de Turken en begaf zich zelfs naar hunne moskee, iets dat hij zorgvuldig voor Aemilia geheim hield. De arme Hollandsche dame, niettegenstaande al de voorzorgen van den schijnkatholiek, ontdekte zijn gedrag, dat zoo geheel in strijd was met dat van een kristen. Dit sloeg haar geheel ter neêr. Niet wetende wat zij er van moest denken, en daarenboven hem de oorzaak van hare smart niet durvende openbaren, zat zij in zijne afwezigheid uren lang voor haar kruisbeeld te weenen. De gewaande Spanjaard, die eene innige liefde en hoogachting voor zijne vrouw had, voelde weldra, dat hij onmogelijk langer die rol kon spelen. Hij zag uit naar eene gelegenheid om haar alles te ontdekken, ofschoon hij wel begreep welke gevolgen die openbaring kon hebben.
Eens toen hij uit de moskee terugkeerde, vond hij Aemilia meer bedroefd dan ooit te voren, en de geheele waarheid moest er uit. Hij bekende haar alles: zijne afkomst, zijn godsdienst, de beweegredenen van zijn vertrek uit Brussel, en hoe die reis naar Jerusalem slechts een voorwendsel geweest was, om haar over te halen hem te vergezellen. Te gelijker tijd verzekerde hij haar, dat zij altijd en overal geheel vrij haar godsdienst zou kunnen belijden; dat hij voor zich nog slechts naar ééne zaak zou streven, om namelijk zich het leven zoo genoeglijk mogelijk te maken; dat hij er de middelen toe zou vinden in zijne geboorteplaats, waar hij zich in bezit ging stellen van rijke goederen.
De arme Aemilia hoorde dat alles aan, en had de kracht niet een enkel woord te zeggen. Men kan zich echter gemakkelijk verbeelden hoeveel verschillende gedachten, de eene al droeviger dan de andere, die zoo gevoelige en godsdienstige ziel ontroerden. Ver van haar vaderland, deed zij de bevinding op, dat zij de vrouw was van een Turk, en zag zij zich gedwongen, het overige van hare dagen door te brengen onder een volk, welks zeden, gewoonten en godsdienst zoo geheel in strijd waren met al wat haar dierbaar was.
Na zich eenige dagen met deze bedroevende gedachten te hebben bezig gehouden, meende zij in de omstandigheden, waarin zij zich bevond, niets beter te kunnen doen dan zich eenvoudig aan Gods Voorzienigheid over te geven, die Zijne getrouwen nooit verlaat. Door die gedachte bemoedigd, liet zij zich nogmaals geleiden door hem, die tot nog toe een zoo noodlottige gids voor haar geweest was. Menor verdubbelde zijne blijken van genegenheid voor haar, om hare droefheid eenigszins te verzachten. Hij vertrok van Egypte naar Syrië, en voerde haar naar Aleppo, waar hij eenige kennissen had.
Hunne lotgevallen, te Alexandrië en Caïro bekend, waren ook te Aleppo reeds ruchtbaar geworden. Nauwelijks waren zij er aangekomen, of een ieder wilde de jonge hollandsche dame zien, die met een Turk was getrouwd, in de meening dat hij een spaansch officier was en in Spanje groote rijkdommen bezat. De persoonlijke verdiensten, welke men weldra in de jeugdige vrouw erkende en hoogschatte, verwekten een algemeen medelijden met haar toestand. De katholieken in het bijzonder deden hun best om haar eenigen troost te verschaffen.
Dan, zij was nog niet aan het einde van hare rampen. Het gerucht had zich te Aleppo verspreid, dat de ontmaskerde Spanjaard veel goud en zilver met zich meêvoerde. Dit was waarschijnlijk eenigen roovers ter oore gekomen, die zich van zijne gewaande schatten trachtten meesster te maken. Zooveel althans is zeker, men vond den Turk op zijne kamer vermoord en de koffers opengebroken, zonder dat men ooit op het spoor is gekomen van den moordenaar. De hollandsche weduwe vernam maar al te spoedig dit treurig uiteinde, dat de maat van hare rampen vol kwam meten. Men kan zich moeielijk hare smart verbeelden. Zij stond daar nu met haar zoontje in een vreemd land, zonder te weten wat er met hen ging gebeuren. God liet echter niet toe dat zij van alle hulp beroofd bleef. Eenige Maronitische vrouwen, die naar Aleppo waren gekomen, en wederom naar den berg Libanon terugkeerden, stelden haar voor, om met haar meê te gaan, haar verzekerend, dat zij daar in een bijna geheel katholiek land was, dat zij er in vrijheid de plichten van hare godsdienst kon waarnemen, en dat haar en haar zoon - zij zouden er zorg voor dragen - niets zou ontbreken. Daar zij in haar ongelukkigen toestand niet het minste vooruitzicht had, besloot zij aan die uitnoodiging gehoor te geven en de Maronitische vrouwen te volgen. Deze namen haar meê naar het dorp Antoura. Eene brave katholieke weduwe, die niet onbemiddeld was, nam haar in hare woning op, en verzorgde haar op eene echt kristelijke wijze.
Zoo bracht zij een paar jaren te Antoura door. Daar nu leerde haar pater Nacchi kennen, aan wien wij, gelijk wij in het begin reeds zegden dit verhaal ontleenen. Zij leidde er een stichtend en voorbeeldig leven, en sprak over hare ongelukken met eene onderwerping aan Gods wil, die allen die haar hoorden, de tranen uit de oogen perste. Eene zoo buitengewone deugd won haar de algemeene hoogachting der Maronieten, die haar om strijd met de meeste voorkomendheid behandelden.
Er bood zich echter eene goede gelegenheid aan, om naar haar vaderland terug te keeren. Pater Nacchi was haar behulpzaam om zich op een goed schip in te schepen, wel overtuigd, zegt hij, dat zij in den schoot harer familie meer troost en vooral meer hulpmiddelen voor de opvoeding van haar zoon zou vinden, dan in het vreemde land, waar zij was, en waar haar, niettegenstaande de goede zorgen, welke zij ondervond, toch nog altijd veel te wenschen overbleef. Sinds dien tijd, zegt de missionaris, hebben wij niets meer van haar gehoord; maar wij hebben reden om te vertrouwen dat de goede God, die hen, die zich geheel aan zijne Voorzienigheid overgeven, nooit verlaat, moeder en zoon gelukkig gevoerd heeft naar de plaats, waar zij verlangden aan te landen.
M.K.