[Nummer 4]
De kapitein in ruste.
Wie Het Leesgezelschap te Diepenbeek van Van Limburg Brouwer gelezen heeft, zal bij het zien dezer gravure allicht aanstonds de figuur van kapitein Van Berkel voor het oog zijner verbeelding zien oprijzen, en onwillekeurig een vergelijking maken tusschen den held van Diepenbeek en den weêmoedig gestemden grijsaard, dien hij op het oogenblik voor zich heeft. Zoo althans ging het mij, toen ik een eersten oogslag op de gravure wierp; maar ik behoefde er niet lang op te zien om te begrijpen, dat ik hier met eene geheel andere type dan den bewoner van het kasteel Ammerstein te doen had. Van laatstgenoemde vertelt ons Van Limburg Brouwer: ‘Hij was gelijk aan den jager, die, na een vermoeienden dag, zich, in een behagelijk niets doen, voor zijn vuur neêrvlijt, zonder eenige andere bezigheid dan het rooken zijner pijp, en het uiten van eenige vriendelijke woorden, aan zijne honden gericht, die, even werkeloos als hij, op de plaat aan zijne voeten uitgestrekt, al blazende en snuivende het zalige der rust des te beter schijnen te genieten, nu zij die met hunnen gebieder en heer mogen deelen.’
de kapitein in ruste, naar poirson.
Neen, zulk een man hebben wij hier niet voor ons. Niet als kapitein Van Berkel, die ‘eindelijk overtuigd geworden was, dat het in een goede haven toch beter is, dan altijd op zee te zwalken’ - niet uit vrije verkiezing heeft de oude kapitein op onze print de zee vaarwel gezegd. Hij heeft gevaren en nogmaals gevaren totdat hij eindelijk niet meer kon. Zijne jonge-