Drie kamaraadjes.
Misschien zijn er enkele lezers die het wel wat gewaagd vinden twee kinderen en een hond saâm te vatten in het opschrift: drie kameraadjes, maar dezulken hebben zeker nooit ondervonden met welke vriendschap een kind zich aan een dier hecht, dat allerlei kunstjes uitvoert om zijn kleinen meester aangenaam te zijn. Niet alleen de kinderwereld, maar ook wij, groote menschen, schamen ons niet onze huisdieren met eenzelfde gevoel van vriendschap te behandelen als 't geen zij ons bewijzen, en dat is goed, als men daarbij maar niet tot buitensporigheden overhelt. Eene kat, die de lekkerste brokjes van de tafel krijgt en op een satijnen kussen slaapt, mag in de oogen harer meesteres daar recht op hebben, doch als men daarbij bedenkt dat er zooveel menschen zijn voor wie vleesch en een veeren bed eene onbereikbare weelde zijn, dan kan men dit niet anders dan eene ziekelijke liefdadigheid noemen. De hond echter, die zijn meester het leven veraangenaamt en als belooning daarvoor het voedsel krijgt wat een hond toekomt, is nu en dan den lekkeren beet waard, dien men hem toewerpt voor zijne trouwheid en zijne aardige kunstjes. De hond van onze gravure schijnt onder dit soort te behooren. Hij is de bewaker der kleine meisjes, die met hem spelen, die hem ongestraft bij de ooren mogen trekken, maar die grimmig zijne tanden zal laten zien indien iemand het zou wagen de handen naar zijne vriendinnetjes uit te steken. De schilder mocht dus met volle recht zijne schilderij Drie Kamaraadjes noemen, want ook zij, die op den ouden regel van Bartjens, dat twee en een drie maken, aanmerken, dat dit niet altijd waar is, zullen voor deze voorstelling wel eene uitzondering willen maken.