De groote Chineesche muur.
Wellicht bestaat er in geen land der wereld een grootscher gedenkstuk van menschclijke vlijt en volharding dan deze muur, die, als een door loopend vestingwerk, de noordwestelijke grenzen van China dekt,
Wel bestond er vóór vele eeuwen in het noorden van Engeland een soortgelijke muur, die oorspronkelijk was gebouwd om de bewoners van dat land tegen de invallen der Schotten en Picten te beschermen, doch dit bolwerk was noch in uitgestrektheid, noch in stevigheid met den chineeschen muur te vergelijken, en is nu geheel vervallen. De chineesche muur is daarentegen, volgens de eenstemmige berichten der reizigers, nog in zeer goeden toestand, niettegenstaande er twintig eeuwen verloopen zijn sinds hij werd opgetrokken.
Hij strekt zich uit van den westelijken uithoek van het chineesche gewest Chen-si tot aan de oostelijke punt van het gewest Pe-tchi-Li, een afstand die door sommigen op 500 uren gaans berekend wordt, en volgens anderen nog oneindig meer bedraagt.
Dit werk is des te merkwaardiger, daar het nu eens over steile bergen heenloopt, waaronder er zijn die zich ter hoogte van 5000 voeten boven de oppervlakte der zee verheffen, dan weêr in diepe afgronden neêrdaalt, en aldus, door middel van bogen, tamelijk breede rivieren bedekt.
Op de meeste plaatsen is de muur 24 voet hoog en omstreeks half zoo dik. Het onderste gedeelte en de hoeken zijn uit grauwe granietblokken, al het overige is uit blauwachtige baksteenen opgetrokken. Het bolwerk bestaat eigenlijk uit twee evenwijdig loopende muren, welker tusschenruimte met aarde en puin is opgevuld. Indien men dit hulpmiddel niet te baat had genomen, zou men den muur bezwaarlijk zulk een dikte hebben kunnen geven.
Op elke honderd à twee honderd voeten afstands is de muur van vierkante torens of sterke bastions voorzien, waarin hier en daar geschut is geplaatst, terwijl op sommige punten nog poorten zijn gemetseld, die toegang verleenen tot een klein fort, 't welk door een ringmuur omgeven is. Binnen zulk een fort bevindt zich een wachthuis, dat door eenige tartaarsche krijgslieden, in dienst van den keizer van China, bezet is. Daar zijn ook de eigenlijke toegangen tot het chineesche rijk voor hen die het van de landzijde, dat is door Tartarije heen, willen binnen komen.
Lord Macartney, die in 1792, als Britsch gezant, met een aanzienlijk gevolg naar den keizer van China werd afgevaardigd, is een der laatste Europeanen geweest die den grooten chineeschen muur bezichtigd heeft en door een der forten heen getrokken is. Een zijner volgelingen, met name Barrow, heeft daarvan een beschrijving gegeven, waaruit blijkt, dat dit reusachtig werk zijne bewondering in de hoogste mate heeft opgewekt. Hij heeft daarbij de volgende berekeningen gemaakt, die echter misschien meer vernuftig uitgedacht dan juist zijn.
‘Deze muur,’ zegt Barrow, ‘is zoo verbazend groot en uitgestrekt, dat - indien men aanneemt, hetgeen wel door niemand zal worden tegengesproken, dat hij eene lengte van 1500 mijlen (d.i. engelsche mijlen, van drie in een uur) heeft, en indien men voorts veronderstelt, dat hij overal even kolossaal is als op de plaatsen waar lord Macartney er door heentrok - er meer bouwstoffen voor moeten gebruikt zijn dan voor al de huizen in Engeland en Schotland te zamen.
Ik reken het aantal dier huizen op 1.800.000, en veronderstel, dat aan elk daarvan gemiddeld 2000 kubieke voeten metselwerk is. Daarbij breng ik niet eens de schoone vierkante torens in rekening, die zich in zoo grooten getalle boven den muur verheffen. Neemt men aan, dat deze torens overal op een geweerschot afstands den muur bekronen, dan zijn daarvoor alleen ruim zoovele gehouwen en gebakken steenen gebruikt als voor den opbouw van de wereldstad Londen. Om voorts een denkbeeld van den wonderbaren omvang van dit werk te geven, durf ik zeggen, dat de bouwstoffen welke men er voor gebruikt heeft, ruimschoots voldoende zouden zijn om een muur te bouwen van zes voet hoog en twee voet dik, die twee maal rond den gegeheelen aardbol liep.’
Vrij algemeen houdt men het er voor, dat deze muur onder de regeering van den chineeschen keizer Tsin-Schi-Hoang gebouwd is, die twee eeuwen vóór Kristus'geboorte leefde. De overlevering wil, dat het ontzaglijk werk in niet meer dan vijf jaren voltooid werd, maar dat dan ook een zesde deel van de bevolking van het chineesche rijk werd opgeroepen om er aan te arbeiden. Daar China van oudsher zeer bevolkt is geweest, zouden op die wijze verscheidene millioenen menschen in het zweet huns aanschijns hebben moeten arbciden om dit bolwerk van 't rijk tot stand te brengen.
Het doel dat met het oprichten van dezen uitgestrekten schutsmuur beoogd werd, was ongetwijfeld, het chineesche rijk voor de invallen der strijdlustige benden, die sedert eeuwen in Middel-Azië rondzwerven, zooveel mogelijk te beveiligen. Intusschen heeft men dat doel niet bereikt, want China is nog twee maal nadat de muur voltooid was, in de macht van oorlogszuchtige naburen gevallen; eerst namelijk werd het veroverd door de Mongolen, die onder den gevreesden Dgengiskan het rijk binnen drongen en naderhand door de Mandsjoe-Tartaren, die er zich twee eeuwen geleden van meester maakten en tot welken stam al de keizers behooren die sedert 1640 in China geregeerd hebben.