De brief van den afwezige.
Zoo luidt het onderschrift der oorspronkelijke schilderij, en men kan licht raden, wie met den afwezige bedoeld wordt.
De afwezige is de zoon dier oude, de echtgenoot der jonge vrouw, en de vader van het knaapje dat op moeders schoot zit. Hij heeft al wat hem 't dierbaarst is op aard verlaten, om ver van zijn geboortedorp tijdelijk tegen hoog loon te gaan werken.
Reeds meer dan een week was hij weg, en nog had men geen tijding van hem ontvangen. Wat of daarvan de reden mocht zijn? Zou hij zich in de groote stad hebben laten medeslepen door den stroom der vermaken? Of was hem een ongeluk overkomen? De twee vrouwen verkeerden in diepe onrust.
Dan, op een morgen ontvingen zij een grooten brief. Haastig werd hij open gescheurd, doch als het papier ontvouwd was, kwamen de vrouwen tot eene ontdekking die hen niet weinig in verlegenheid bracht: de brief kon hen niet wijzer maken, want geen van beiden konden zij lezen.
Daar ging het dochterke van een buurman, dat op weg is naar de school, de woning voorbij.
De hulp van het meisje werd ingeroepen, en volgaarne was het bereid, 't geenszins duidelijk schrift te trachten te onteijferen.
De beide vrouwen luisteren aandachtig toe, zij hangen aan de lippen van het kind. Jan heeft hen niet vergeten, Jan is een toonbeeld van een werkman. Weldra zal hij, ‘met een aardige duit,’ gelijk hij zich uitdrukt, naar buis kunnen wederkeêren.