Vogelnesten.
Het is geen dagelijksch eten in België, neen! zelfs nog geen buitengewoon: vogelnesten verschijnen in ons land niet op de tafels en toch gaan zij door als zijnde eene wezenlijke lekkernij. Dr. van Hoevel, een Nederlander, die langen tijd op Java verbleef, geeft eene inderdaad belangwekkende beschrijving over deze producten. Na op meesterlijke wijze de rotsen beschreven beschreven te hebben waar de eetbare vogelnesten te vinden zijn, gaat die talentvolle schrijver, in Vlaamsch-België niet genoeg gekend, voort:
‘De talrijke holen der kust, zijn bevolkt door millioenen bewoners. Het zijn kleine, grijsachtige vogeltjes, eene soort van zwaluwen, die in deze grotten nestelen. Aan de steenen wanden der donkere spelonken, bevestigen ze hunne nestjes, die uit eene lijm- of gelei-achtige zelfstandigheid zijn zaamgesteld. Hier in deze ontoegankelijke oorden, door den Oceaan zelven bewaakt, meenen ze waarschijnlijk veilig te zijn voor het begeerig oog der menschen - begeerig, want die nestjes zijn een geliefkoosde spijs, vooral in China, zoo dat ze tegen goud worden opgewogen. Maar ze bedriegen zich! Ook de woede der branding, ook het gevaar van verpletterd te worden weet de mensch hier te trotseeren, door gouddorst en zinbedwelming en bijgeloof gedreven.
‘Driemaal 's jaars worden de nestjes in deze holen geplukt. Wanneer de zee onstuimig is, zou het niet mogelijk zijn; maar ook wanneer ze betrekkelijk stil is, blijft het eene hoogst gevaarlijke onderneming, die niet zelden slachtoffers vordert. Op de sporten van de ladder (eene lange ladder van rottan gevlochten is met sterke bindtouwen boven op de rots bevestigd, en reikt langs haren steilen wand tot aan den Occaan) dalen de Javanen, twee honderd voet diep, langs den rotswand loodrecht naar beneden. Zijn ze bij het hol, waar ze plukken willen, dan wachten ze tot dat de golfslag naar buiten is, en slingeren zich dan naar binnen. Daarbinnen hebben ze stellingen gemaakt van bamboe, die met bindtouwen aan de wanden der spelonk zijn vastgebonden. Hierop staande, nemen ze met de hand de ncstjes van de muren of trekken die met een lahgen haak van het verwulfsel naar zich toe.’
Dr. van Hoevel zegt dat de roekeloozen of onervarenen die oogsting niet zelden met den dood bekoopen, nu eens omdat de golfslag in de spelonken slaat, ofwel dat zij duizelig worden bij het afklimmen van de verbazend hooge ladder. Vallen zij, dan worden zij ongenadig op de scherpe rotsen verpletterd.
Waarom waagt de Javaan zich in dit gtvaarlijk werk? De schrijver zegt, dat de groote drijfveeren hiervan zijn: zucht naar den opium en bijgeloof. ‘Als de tijd van het plukken der nestjes daar is, worden er feesten gegeven en offers gebracht aan de verschillende berggeesten, die deze spelonken bewonen - alles voor rekening van den lande. Op kleine offerschalen biedt men die geesten bloemen, vruchten, siri, pinang, vleesch, groenten en dergelijke voorwerpen aan, die hier en daar in het gebergte worden neêrgezet. Een godin, de in de javaansche legenden beroemde koningin der Zuidzee, Njaï Ratoe Kidoel, speelt daarbij eene groote rol.
‘Aan den ingang van het pakhuis, waar de geplukte vogelnestjes verzameld worden, is ter harer eere een parade-bed opgericht. Gedurende den pluktijd worden hier elken donderdag-avond nieuwe offers gebracht; er worden lampen ontstoken; er wordt wierook gebrand; in één woord, er worden al de gewone dwaasheden van het bijgeloof verricht.’
Die voorbereiding wordt daarenboven van bedwelmende feesten vergezeld. De nacht voor dat men de gevaarlijke afdaling begint, wordt gewijd aan eene wezenlijke orgia; men gebruikt volop opium, men heeft muziek, danseressen - kortom, al wat de zinnen bedwelmt. Den volgenden dag dalen de Javanen de rots af, gevaarlijker dan de afdaling in een steenkoolmijn, en het is niets verwonderlijks dat een goed deel van die ongelukkigen nooit meer terug keert.