De bloedwet.
Het is zonderling dat men deze barbaarsche wet bij vele volken aantreft, die overigens volstrekt niet tot elkaar in betrekking staan. De vendetta is niet, zoo als men algemeen denkt, eene plant, welke alleen op het eiland Corsika bloeit; zij schiet eveneens weelderig op aan de kusten van Afrika en in de hooge dalen van Caucasië, bij de Arabieren en de Kabylen, zoowel als bij de Circassische bergbewoners.
Indien een Kabyle vermoord wordt, is het eerste wat de moeder aan haar kind leert: den naam van den moordenaar zijns vaders uit te spreken. Zoodra het kind man is geworden, geeft zij hem een geweer en zegt: ‘Ga uw vader wreken!’
Indien zij slechts eene dochter heeft, vertelt zij aan ieder die het hooren wil, dat zij voor haar kind geen bruidschat verlangt, doch dat de hand harer dochter aan dengene wordt geschonken, die den moordenaar van haar vader doodt.
Op Corsika wordt het bloedig hemd van het slachtoffer bewaard. Van tijd tot tijd laat men de kinderen of de naaste bloedverwanten dit hemd zien om hun haat aan te wakkeren en in hen het verlangen naar wraak levendig te houden. Wanneer de kinderen tot de jaren van verstand gekomen zijn, geeft men hun met zekere plechtigheid het laatste kleed van hun vader. Dit noemt men het bloederfdeel.
Hij, die het zou weigeren, is voor altijd onteerd.
Hetzelfde is het geval in Caucasië.
Wanneer een familielid vermoord is, komen de familie en de vrienden bijeen. Indien er geen directe erfgenaam is, verbinden zij zich onder eede om den moordenaar te vervolgen, totdat hij onder hunne slagen valt. De eer der familie hangt van het vervullen van dien bloedigen plich; af, en allen doen wat zij kunnen om hun slachtoffer te treffen.
Een andere trek van overeenkomst vindt men in Algerië en in Caucasië, namelijk het recht der vrouwen om in de bloedige worstelingen tusschen beide te komen en genade te verleenen aan den ongelukkige, die haar het behoud van zijn leven vraagt.
In het eerste geval behoeven zij zich slechts ongesluierd en met hangende haren tusschen de worstelaars te werpen, en de overwinnaar zal het niet durven wagen zijn vijand den genadeslag toe te brengen. Elke man, wiens leven bedreigd wordt, is onschendbaar, indien hij in de kamer eener vrouw vlucht of met den vinger een harer kleedingstukken aanraakt.
De Kabylische vrouwen zijn zoo fier op het genot van dit voorrecht, dat zij daaraan dikwijls hun eigen wraakgevoel opofferen. Men verhaalt dat eene jonge weduwe, die den strijd harer broeders tegen den moordenaar van haar man bijwoonde, onophoudelijk hare wrekers aanmoedigde om hun slachtoffer goed te treffen. Door haar geschreeuw aangezet, wierpen zij den schuldige eindelijk op den grond en zwaaiden hunne messen, om hem in het hart te treffen. Op dit uiterste oogenblik had de ongelukkige de tegenwoordigheid van geest om den voet der vrouw vast te klemmen en uit te roepen:‘Anaya! ik roep uwe anaya (uwe hulp) in!’
De weduwe bedekte hem met haar sluier en de messen werden weggeworpen.
Behalve deze uitzonderingen toont zich de Kabyle en de Caucasiër onverzoenlijk in het toepassen der bloedwet. Vooral de Caucasiër is daarin aan een wild dier gelijk. Zijn muzelmansche haat jegens de Kristenen is verschrikkelijk. Op het graf van een door een Kristen gedooden broeder plaatst hij een teeken, en dit teeken neemt hij niet weg, alvorens hij dezen dood door dien van een vijand gewroken heeft. Hoevele Russen zijn reeds aan die wraak opgeofferd!
Vooral als hij in zijne familie aangetast, wanneer een zijner bloedverwanten op het slagveld gevallen is, kent zijne woede geen palen meer. Dan breekt hij met alles; zijne vrouw en kinderen zijn zelfs niets meer voor hem. Hij wordt als het ware door het delirium, tremens der wraak bezeten. Hij is een wild dier, een bloeddorstige tijger.
Het volgende feit moge daarvan als een bewijs dienen: