Hunter's anatomisch museum.
In het College van Dokters te Londen bevindt zich, onder den naam van Hunter's Museum, eene verzameling van anatomische curiositeiten die nergens haar weêrga heeft. De ontwikkeling van het lichaam wordt er stap voor stap gevolgd, en de deelen waardoor de eene klasse van levende wezens met de andere verwant is, zijn duidelijk voor een ieder zichtbaar. De met wijngeest gevulde glazen kokers waarin de voorwerpen bewaard worden, en de geraamten van allerlei aard zijn nu reeds meer dan 30.000 in getal.
De grond tot deze merkwaardige verzameling werd gelegd door Dr. John Hunter, die het aantal curiositeiten tot ongeveer 11.000 bracht. Eerst lang na zijnen dood, welke in 1793 voorviel, werd zijn museum door de regeering aangekocht. Het plan van den vermaarden geneesheer, om de geheimste werkingen der natuur te doorgronden en op aanschouwelijke wijze de velerhande kanten van het leven voor te stellen, was te grootsch om door een enkel persoon te kunnen worden verwezenlijkt; eerst onder de latere bestuurders van het museum en na jarenlange werkzaamheden heeft men de verzameling de tegenwoordige uitgebreidheid kunnen geven.
Dr. Hunter was voortdurend er op uit om menschen te vinden en machtig te worden die in lichamelijk opzicht buitengewoon ontwikkeld waren. Zoo viel O'Brien, de iersche reus, die op jeugdigen leeftijd stierf, in zijne handen, ondanks de voorzorgmaatregelen welke hij genomen had om niet in de macht van den beroemden anatomist te komen, die hem sedert lang bestemd had om als een goed bewerkt skelet zijne verzameling te sieren. De jonge reus had bij testamentaire beschikking verscheidene personen met de taak belast om zijn lijk in de zee te werpen. Hunter kocht deze echter elk met 800 pond sterling om; hij kreeg het lijk, voerde het in zijn rijtuig meê naar zijn huis in Charles’ Court en nam het onmiddellijk uiteen, daar hij wel wist, dat O'Brien's vrienden in hevige gramschap zouden ontsteken als zij van het gepleegde bedrog onderricht werden.
Naast het geraamte van O'Brien staat dat van den amerikaanschen reus Freeman, en op dezen volgt de reuzengestalte van Jonathan Wild, den beruchten roover, die in de annalen van Newgate zulk een gewichtige rol speelt en in het jaar 1725 te Tyburn opgehangen werd.
De alom bekende siameesche broeders, die in der tijd voor geld ten toon gesteld werden en oud stierven, zijn niet in natura aanwezig, doch volkomen gelijkend, met den rug aan elkaar gegroeid, nagemaakt geworden.
In een donkeren hoek ziet men het gebalsemd lijk van juffrouw Van Buchells, aan hetwelk ook eene bijzondere geschiedenis verbonden is. Van Buchells namelijk was een kwakzalver, die goed vond zijne vrouw niet ter aarde te bestellen, om zoodoende nieuwsgierige bezoekers en daarmeê patiënten lokken. Aan het deksel waaronder het lijk ligt, is een uit de St. James Chronicle van 21 october 1775 gesneden blad vast gehecht, waarop in het Engelsch de volgende, wellicht bij wijze van reclame geschreven regelen, te lezen staan:
‘Van Buchell maakt, om niet noodeloos te worden lastig gevallen en om zekere geruchten te weêrleggen, aan de belanghebbenden bekend, dat voor geen vreemdeling het gebalsemd lijk zijner echtgenoot te zien is dan wanneer hij hem, door een vriend of bloedverwant, persoonlijk wordt voorgesteld, waartoe dagelijks, uitgenomen des zondags, tusschen negen en één uur gelegenheid bestaat.’ Na zijn dood kwam het Hunter-museum in 't bezit van den schat, die den marktschreeuwer ongetwijfeld menige guinje moet bezorgd hebben.
Een weinig verder vindt men, in stelselmatige schikking, een rij afbeeldingen van kwalen en storingen betreffende de borst en den maag. John Tozler, een pruisische matroos, was eens op 't punt de ra van de bazaanmast in de groote mast te hijschen toen de koord hem uit de hand schoot en de spitse roede hem vlak door de borst vloog, oogenschijnlijk tusschen het hart en de linker long, en John bleef leven, tot verbazing van alle dokters. Een anderen man, met name Tipple, ging de dissel van een rijtuig onder den linkerarm door de borst om er onder den rechterarm uit te komen, en ook hij leefde nog verscheidene jaren. Zijne borst is 't binnenste buiten nagemaakt, opdat men duidelijk de verminking zou kunnen zien, welke de lompe, moorddadige dissel aan hart en longen heeft veroorzaakt.
Men vindt in Hunter's Museum ook een maag vol pennemessen ten toon gesteld, welke laatsten hoegenaamd geen kwaad moeten gedaan hebben aan hem die ze doorslikte. Toen de, eigenaar van dezen buitengewoon sterken maag gestorven was, ontdekte men dat de hoornen bekleedsels half opgelost en de lemmers in den toestand van oxydatie waren.
In andere magen treft men groote hoeveelheden haar aan; een dezer is zoo vol, dat het