De Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe vrouw van oom Jacob.
| |
II.Vóór 't een week verder was, ontving mijn vader een tweeden brief van oom Jacob, waarin deze ons den dag van zijn huwelijk meêdeelde, doch geen onzer ter bruiloft noodigde. ‘Zoo koud mogelijk meldt hij slechts,’ bemerkte mijn vader, ‘dat hij ons veertien dagen na zijn echtvereeniging met zijn vrouw een bezoek hoopt te komen brengen.’ | |
[pagina 379]
| |
‘Als ik u was, vader,’ zegde Tom plechtig, ‘dan zou ik Jenkinsons en Clivis te logeeren vragen, en hem schrijven, dat gij geen plaats hebt om hem nachtverblijf te geven.....’ ‘Zoo zoudt gij u zijne vrouw voor altijd tot vijandin maken,’ zegde mijne zuster Jane. Mijn vader antwoordde Tom kort en bondig, dat hij in 't vervolg zijn hoogwijzen raad maar voor zich moest houden en gaf daardoor duidelijk zijn voornemen te kennen, dat hij oom Jacob zou ontvangen. De huwelijksdag was voorbij, het eerste paar wittebroodsweken insgelijks en den volgenden dag zou oom Jacob met zijne vrouw bij ons zijn, indien de wegen het toelieten natuurlijk. Onze nieuwsgierigheid was, gelijk zich begrijpen laat, ten sterkste gespannen. Wij wisten immers hoegenaamd niets van de jonge vrouw, noch hoe zij er uitzag, noch hoe oud zij was, noch wat voor manieren zij had, ja, wij wisten niet eens haar naam. Mijne moeder was eens op de gedechte gekomen, oom Jacob deswege te schrijven, ten einde hem te toonen, ‘dat wij daarin toch wel een weinig belang stelden;’ zij had echter weêr onmiddellijk van dit voornemen afgezien, wijl mijn vader er zich ten eenemale tegen verklaarde. ‘Ik heb medelijden met de arme vrouw,’ zegde mijne moeder, toen wij ieder oogenblik het jonge echtpaar konden verwachten; ‘zij is zeker zeer zwak. Gij moet heel vriendelijk tegen haar zijn, meisjes; het arme schepsel kan 't immers niet helpen: ik denk, dat zij niet eens weet, welke verwachtingen zij bij u vernietigd heeft.’ [Plot]seling hoorden wij een rijtuig komen aangereden. Wij snelden allen naar buiten; de koets hield stil en 't portier werd geopend. Zij was zeer lang, de jong getrouwde vrouw, eenige duim langer dan oom Jacob; zij droeg een zwaar donker zijden kleed, doch had zulk een dichten sluier voor 't gezicht, dat het onmogelijk was, zelfs maar een enkelen trek te onderscheiden. Toen mijne moeder haar kuste, hadden wij daartoe evenmin gelegenheid. Zij sloeg hem slechts een weinig op en liet hem onmiddellijk weêr vallen. Zij was zeker erg schuchter, meende mijne moeder. ‘Kom binnen, tantelief.’ ‘Gij zult wel half bevroren zijn.’ ‘Wij hebben u al een uur gewacht.’ ‘Laat mij u van uwen mantel helpen ontdoen, beste oom Jacob.’ Deze en soortgelijke gezegden waren het, waarmede wij het echtpaar de huiskamer binnen leidden; de nieuwe tante had nog geen woord gesproken. ‘Zie eens naar het vuur in de kamer van mevrouw,’ zegde mijne moeder aan de meid, ‘en breng den bowl met advokatenborrel,Ga naar voetnoot1) als ik bel. De advokaat die wij maken, is een uitmuntend behoedmiddel tegen verkoeling,’ voegde zij er, zich tot tante wendende, bij wijze van opheldering bij. ‘Ik dank u,’ zegde de gesluierde dame. Oom Jacob had zich vóór den schoorsteen neêrgezet en rakelde in het vuur om het, gelijk hij zegde, op streek te brengen, waarin hij ook zoo volkomen gelukte, dat zijn gezicht eerlang gloeide als een roode kool en wij allen twee voet achteruit moesten treden, om niet half geroosterd te worden. ‘Ja,’ zegde hij tot mijne moeder, ‘de wegen waren zeer slecht; wij konden bijna niet vooruit komen.’ Eindelijk sloeg mijne tante haar sluier geheel op. Wij vestigden allen onze oogen op haar. Mijn zuster Netje verliet onder een voorwendsel de kamer, maar mij docht, dat ik haar in den gang hard hoorde lachen. Zelfs mijne moeder werd door den aanblik van dit gezicht verrast. Het was ontwijfelbaar een Schotsch gezicht, op 't welk echter de kenmerkende trekken der Schotsche type zoo sterk uitkwamen, dat men de afbeelding van hetzelve voor een caricatuur zou gehouden hebben. De kaakbeenderen pasten volkomen bij een tartarengezicht. ‘Zijt gij warm genoeg, om naar uwe kamer te kunnen gaan?’ vroeg mijne moeder met de meeste innemendheid. ‘Gij moet harder tegen haar spreken,’ zegde mijn oom, terwijl de hoeken van zijn mond zich op zonderlinge wijze vertrokken. ‘Wat belieft u?’ vroeg mijne moeder, die oom niet goed verstaan had. ‘Harder,’ zeî mijn oom, weêr met dezelfde wonderlijke beweging van zijn mond, en op zijne vrouw toetredend, riep hij haar, zoo luid hij kon, in 't oor: ‘Marie vraagt, of gij ook naar uwe kamer zoudt willen gaan, Janet.’ ‘Wat?’ vroeg zij; ‘naar mijne kamer?’ ‘Ja; gij wilt u misschien verkleeden.’ Zij zag mijne moeder aan en stond op. ‘Bel de meid dat zij den advokatenborrel boven brengt,’ zegde mijne moeder tegen mij, en zich tot tante Janet wendend, vroeg zij met veel inspanning van haar stemorgaan: ‘Wil ik u van uw mantel ontdoen?’ Tante Janet scheen mijne moeder niet verstaan te hebben, en eerst te weten wat deze wilde, toen zij haar van heur mantel begon te ontlasten. ‘Oom,’ zegde Tom, ‘ik zal u uw kleedkamer wijzen.’ ‘Wat mag hem toch bewogen hebben, deze vrouw te trouwen!’ fluisterde hij mij in 't voorbijgaan toe. Jane en ik waren alleen in 't vertrek, toen Netje weêr binnen trad. ‘Maar, Netje, waarom hebt gij buiten toch zoo hard gelachen?’ vroeg ik. ‘Och, dat heeft zij immers niet gehoord,’ sprak Netje, ‘en gij weet wel, dat oom ook een weinig hardhoorig is.’ ‘Pas op, dat gij niet in de kijkers loopt.’ ‘Daar zal ik wel voor zorgen. Maar, mijn hemel, wat een zonderlinge vrouw is dat!’ ‘Zoo leelijk als de nacht!’ ‘Ik houd 't er voor, dat zij minstens vijftig jaar oud is.’ ‘Nu, als zij eene week bij ons blijft, dan worden wij allen zoo schor als raven,’ zegde Jane. ‘Wat moet dat een vroolijke bruiloft geweest zijn! Oom Jacob zal het hard te verantwoorden hebben gehad tegenover de buren die hem kwamen geluk wenschen en zich met haar onderhielden. Hij zal 's avonds zijn keel gevoeld hebben!’ Hier berstte Netje in een schaterlach uit. welk voorbeeld door mijne andere zuster en mij gevolgd werd. Eensklaps kwam tante Janet weêr binnen. Gelukkig dat zij doof was; anders had zij misschien veel gehoord waarover zij zich zou hebben kunnen ergeren.
(Slot volgt.) |
|