De sidderaal.
In Von Humboldt's reizen in Mexiko vinden wij eene zeer wetenswaardige beschrijving van de sidderalen, gymnoten, die zich vooral ophouden in de Rio Colorado, de Guarapiche en andere kleinere rivieren, die men in het land der Chayma's Indianen ontmoet. In de diepe en snelle stroomen is het den inlander echter zeer moeielijk of beter gezegd onmogelijk die dieren te vangen.
Trouwens de Indianen zijn zeer bang voor de elektrieke verschijnselen, die de sidderaars, zeggen de Spanjaarden, te weeg brengen, en Von Humboldt bood te vergeefs twee piasters voor ieder exemplaar dat men hem zou aanbrengen. Daar waar hij zich bevond, was het den Indiaan niet moeielijk, eenigen dezer alen machtig te worden, te meer daar men verzekerde dat de uitwerkselen der trembladores onbeduidend waren, indien men een pruim tabak in den mond nam.
De natuuronderzoeker besloot eindelijk zelf op de vangst uit te gaan. Men ging naar eene beek, die in het heete seizoen een drabberigen poel vormde en beschaduwd werd door hooge boomen, als clusiën, amyris en mimosen. Het is niet doenlijk sidderalen in een net te vangen. Men vormt zich geen denkbeeld van de vlugheid van dien visch: bij de minste beweging duikt hij gelijk eene slang zoo vlug, in het slijk weg.
Wel bestaan er middelen van bedwelming in het plantenrijk, zoo als de piscidea, erithyna en andere wortelen; doch Von Humboldt vreesde bij het gebruik derzelve, de elektriciteit der visschen te zullen verminderen. Men zou dus met de paarden werken, dat is, men zou de visschen door de beweging bedwelmen. Dit werk werd ten eenemale aan de Indianen overgelaten, die dan ook weldra uit de savanne's opdaagden, een groep paarden en muilezels voor zich uit drijvende; doch hier laten wij Von Humbolt zelf spreken:
‘Door het trappelen en het geplons dat de paarden maakten, komen de sidderalen uit het slijk te voorschijn, worden kwaad en vallen hunne vijanden aan. De grootste sidderalen, die eene groene en gele kleur hebben en er uitzien als waterslangen, komen naar de oppervlakte des waters en wringen zich tegen den buik der muildieren en paarden. Het is een vreemd gezicht die dieren, van gansch verschillenden vorm, tegen elkander te zien strijden.
‘Met harpoenen en bamboesstokken gewapend, omsingelen de Indianen het moeras; anderen klouteren in de boomen en gaan in de takken zitten, die zich over het moeras uitstrekken. Nu laten allen een woest geschreeuw hooren, om de paarden en ezels in eene wilde vaart door-een te doen loopen. Eenigermate bedwelmd door dat buitengewoon gedruisch, wenden de visschen hunne verdediging aan, door het lossen hunner elektrieke batterijen. In den aanvang denkt men dat de sidderalen de overwinning hebben behaald, want een groot getal der paarden, in het moeras gejaagd, schijnen te zullen bezwijken onder de herhaalde zware schokken, in hunne teêrste lichaamsdeelen toegebracht.
‘Verdoofd door de herhaalde ontploffingen, vallen zij neêr en verdwijnen. Met rechtop staande manen, snuivend van schrik, met oogen schitterend van angst en ontzetting staan sommige paarden uit het moeras op en doen al wat mogelijk is om die voor hen schrikwekkende plaats te ontvluchten, maar de Indianen drijven ze in den poel terug en slechts weinige dieren gelukken er in den oever te bereiken. Pas zijn de ontsnapten eenige stappen van het moeras verwijderd, of zij stronkelen, vallen ten gronde en strekken zich dood vermoeid op het zand uit, om van de verdooving der herhaalde slagen te bekomen.
‘In minder dan vijf minuten tijd waren reeds twee paarden verdronken. Nochtans beweert men dat het niet de slagen zijn, welke hun onmiddellijk den dood toebrengen, maar wel dat zij onder den hoef der andere dieren geraken en vertrapt worden. Wij dachten dat al de paarden en ezels zouden bezweken zijn, doch langzamerhand bedaarde het gevecht dat in den aanvang zoo woedend was; de gymnoten gingen rechts en links uiteen. Om hunne vroegere galvanische kracht te herwinnen, hebben zij eene volledige rust en volop aas noodig.
‘De paarden en ezels waren nu niet meer zoo bevreesd als vroeger; de gymnoten zwommen beangstigd naar den oever, waar zij werden gevangen bij middel van stroppen die aan harpoenen waren vastgemaakt. Weldra hadden wij vijf groote trembladores in bezit; allen droegen het spoor van den hoefslag der paarden. Tegen het vallen van den avond, ving men er nog verscheidene op dezelfde wijze.’
Het water waarin de sidderaal zich ophoudt heeft eene temperatuur van 26 à 27 graden. In koud water vermindert de galvanische kracht. Wat de grootte van deze visschen betreft, deze beloopt niet zelden vijf voet en drie duim; men beweerde, zegt zelfs Von Humboldt, dat er grootere waren. Een der visschen, die drie voet en vier duim lang was, woog niet minder dan twaalf pond.
Verder vertelt de reiziger dat de sidderalen van Canno de Vera, eene schoone olijfkleur hebben en onder aan den kop rood en geel gemarmerd zijn. Ter langst over het lichaam, liggen twee rijen gele vlekken en in ieder dezer vlekken is eene opening, waaruit de elektriciteit te voorschijn komt. Over het lichaam ligt eene dikke laag slijm, eene voortreffelijke geleider voor de galvanische stof. ‘De groote zwemblaas,’ zegt Kletke, altijd naar Von Humboldt, ‘is bij de gymnoten (zij hebben buitendien nog eene tweede, kleinere) van de buitenhuid gescheiden door eene vetmassa en rust op de elektrieke organen, welke twee derde gedeelten van de gansche dierlijke massa uitmaken.’
Wat nu de elektrische werkzaamheid betreft, deze hangt af van den wil der visschen. Bij elke aanraking heeft de ontlading plaats; doch vooral bij het raken aan borstvinnen, aan lippen, oogen of kieuwen. Even als bij de proefnemingen met de leidsche flesch of de kolom van Volta, worden de proefnemingen geleid of verbroken; doch lichtvonken heeft de reiziger nooit bij de ontladingen opgemerkt, ofschoon hij niet nagelaten heeft deze bij nacht te doen plaats hebben.
In een water waar zich sidderalen bevinden, verdwijnt alle visch, en zelfs den vreesselijken krokodil weten zij machteloos te maken. Alle leven verdwijnt uit die wateren: de trembladores heerschen onbepaald alléén, daar waar zij zich ophouden.