gezamenlijke werken der grieksche dichters in het geheugen te prenten.
Het zou onbillijk zijn den hervormer Calvijn te vergeten. Deze wist menschen die hij slechts eenmaal vluchtig gezien had, na jaren uit honderden te onderkennen, en al werd hij in een gesprek of bij een dictaat nog zoo lang onderbroken, altijd ging hij, zonder zich te bezinnen, juist verder waar hij gebleven was.
Toen Voltaire aan het hof van Frederik II in Berlijn was, vertoefde daar ook een Engelschman, die zulk een buitengewoon geheugen bezat, dat hij alles wat hem eens voorgezegd werd, het mocht nog zoo lang zijn, zonder een enkel woord te missen, kon herhalen. De koning liet den man bij zich ontbieden, stelde hem op de proef en stond verstomd over zijn talent. Daar zich Voltaire toen juist liet aanmelden om den monarch zijn nieuwste gedicht voor te lezen, besloot deze, eens een grap met den ijdelen dichter te hebben. Hij gelastte den Engelschman, zich achter een voorhang te verbergen en aandachtig te luisteren naar hetgeen Voltaire zou voorlezen. Deze trippelde binnen en droeg met luider stem en merkbaar welbehagen zijn jongste dichtstuk voor; hij was echter niet weinig verwonderd toen de koning uitriep:
‘Het is allerprachtigst, mijn beste Voltaire, maar in 't geheel niet nieuw; ik heb het reeds gehoord, lang geleden zelfs!’
‘Hoe zoo, Majesteit?’ waagde de verblufte dichter te vragen.
In plaats van te antwoorden, liet Frederik II nu den Engelschman te voorschijn komen en het voorgelezen gedicht woord voor woord herhalen.
‘Wel, wat zegt gij daarvan?’ vroeg de koning.
Voltaire stond verstomd, doch eensklaps in woede opstuivende, snauwde hij den Engelschman toe: ‘Gemeene kerel, moet gij mij hier door tooverspel van mijn goeden naam berooven! Beken uw schuld, of......’ Thans merkte de dichter aan het schaterend gelach des konings, dat er geen boos opzet in 't spel was, en men kan begrijpen hoe verwonderd hij was, toen hij hoorde hoe de zaak in elkaar zat.
Omstreeks ter zelfder tijd woonde in Turijn een geleerde, met name Sachieri, die, daargelaten dat hij elke preek die hij eens gehoord had, woordelijk kon nazeggen, met drie verschillende personen te gelijk kon schaakspelen, en wel zonder dat hij op de speelborden een enkelen oogslag wierp en zonder een spel te verliezen. Men zegde hem eenvoudig welke figuur de tegenpartij verplaatste en hij antwoordde dan, zonder zich lang te bedenken, wat hij daartegen wilde zetten. Ondertusschen onderhield hij zich met het aanwezige gezelschap, terwijl hij toch ieder oogenblik wist te zeggen, welke zetten er achtereenvolgens gedaan waren.
Menschen die over zwakheid van geheugen klagen, hebben gemeenlijk veel moeite met 't onthouden van namen en getallen. Daarentegen zijn er mannen die in dit opzicht ware virtuosen zijn. Als bewonderenswaardige rekenaars moeten vooral Wallis en Dahse genoemd worden. De eerste, die in 1616 te Ashford in het engelsche graafschap Kent geboren werd en in 1703 als professor in de meetkunde stierf, is bovendien ook een der eerste leermeesters van doofstommen geweest; hij speelde met de moeielijkste getallen als een goochelaar met zijne ballen en de ingewikkeldste rekenvoorstellen loste hij uit 't hoofd veel spoediger op dan tien anderen het op papier konden.
Dahse, een Duitscher (in 1824 geboren en in 1861 gestorven te Hamburg) kon, zonder zich een enkel maal te vergissen, eene reeks van 188 getallen niet slechts vooruit en achteruit opzeggen, maar ook elk afzonderlijk getal in de reeks, als bijv, het 14e, het 21e, het 104e enz., onmiddellijk noemen, terwijl hij evenzeer, zonder ooit te missen, spoedig wist op te geven, waar en hoe dikwijls dit of dat cijfer in de reeks voorkwam. Vijf rijen van negentien verschillende cijfers telde hij binnen weinige oogenblikken uit het hoofd op, en even vlug was hij in het vermenigvuldigen en 't wortel trekken. Zijne vaardigheid in het uit 't hoofd rekenen was zoo buitengewoon, dat hij van stad tot stad reisde om voor geld proeven van zijne kunst te geven. Bij dergelijke openbare voorstellingen vermenigvuldigde hij o.a. veertig getallen met even zoovele andere en trok hij in twintig minuten den vierkantswortel uit zestig getallen, terwijl om hem heen de levendigste gesprekken gevoerd werden.
Hoezeer het niet te loochenen valt, dat het menschdom, wat lichamelijke kracht betreft, zich in afdalende linie beweegt, zijn er toch altijd nog enkele mannen die een wonderlijk sterk geheugen hebben. Onze tegenwoordige tijd telt o.a. declamators als Richard Turschmann en Herman Linde die, zoo als wij gelegenheid gehad hebben te hooren, gansche drama's van Shakespeare geheel alleen en met de meeste getrouwheid uit 't hoofd voordragen.
De kunst om een goed geheugen te krijgen bestaat overigens slechts daarin, dat men opmerkzaam is en den vasten wil heeft iets te onthouden. Heeft men daarbij eenigen aanleg, dan kan men het door veelvuldige oefening verwonderlijk ver brengen.