Gewetenlooze jeugd.
De twee jongens zijn van oordeel geweest, dat het veel te schoon weêr is om zich tusschen de doffe muren der school te laten opsluiten, en zij hebben daarom het plan gevormd, buiten het dorp aan hun speelzucht den vrijen teugel te gaan vieren.
Onderweg komen zij voorbij het huis van den rijken notaris, die aan het einde van 't dorp woont. De eetkamer van den voornamen man is open, en nieuwsgierig werpen zij een oogslag in het vertrek. Een kreet van verrassing en, bewondering ontsnapt gelijktijdig aan beider borst.
Wat hebben zij gezien?
Op eene tafel dicht bij het venster liggen eene menigte van de schoonste druiven, appelen en peren opeen gestapeld. De verzoeking is groot, en de stem van het geweten smorende, luisteren de jongens slechts naar die der begeerlijkheid.
Er is niemand binnen. De notaris werd zoo even op 't kantoor geroepen. Gretig strekt de oudste der beide deugnieten den arm uit, en weldra zal hij de tafel ontlast hebben van al wat er op ligt. Of de notaris ook zorgen zal, zijn raam te sluiten als hem weêr zulk een kostelijk dessert wacht! Wie weet, hoeveel moeite de dankbare boer, van wien hij de vruchten ontving, zich gegeven heeft om ze bijeen te brengen!