Wat Parijs aan water verbruikt.
In mijne jongensjaren hadden we op school een leerboek, waarin zich onder anderen een meer lang dan poëtisch vers bevond van een nederlandsch dichter - ster van de vierde of vijfde grootte - handelende over ‘De goden en de reuzen.’ In al die jaren - en dat zijn velen - heb ik het gezegde ‘dichtstuk’ niet meer aangetroffen; doch al ben ik den naam van den poëet vergeten, den inhoud van het vers herinner ik mij nog volkomen, ja, ik weet nog zeer goed, dat wij, jongens, een groot pleizier hadden in de ‘dichterlijke’ beschrijving der fameuze reuzen, waarvan de dichter zong:
‘Er was weleer een soort van menschen,
'k Hoop niet, dat iemand ooit zal wenschen,
Ook dit weet ik nog, dat wij, dwaze jongens, ondanks de ‘hoop’ des poëeten, van ganscher harte zouden gewenscht hebben zóó te zijn. Men bedenke toch:
‘Hun oogen schenen volle manen,
Een woud van popels en platanen,
Men verbeelde zich -’een woud van popels en platanen’ op het hoofd te dragen - hoe heerlijk; doch als wij dan weêr bedachten dat het wild à avenant in grootte zou toenemen - neen, dan vonden wij den wensch dan toch weêr al te gek, ofschoon.... ja, wat volgde lokte ons weêr bijzonder aan:
‘Zij waren meesters in het springen,
Zij stapten fluks van Scheveningen
En niet minder het volgende couplet ('t was voor de droogmaking van het Haarlemmermeer):
‘Zij leegden alle groote stroomen
't Is jammer dat zij hier niet komen,
Ik wil met mijne aanhalingen niet verder voortgaan, in de eerste plaats omdat ik het overige vergeten ben, in de tweede plaats.... doch de goedgunstige lezer zal mij na de eerste reden de rest wel gelieven te schenken. Om hem echter niet ongeduldig te maken, zal ik verklaren, welke omstandigheid mij bovenstaande dichterlijke herinnering in de pen gaf. Dezer dagen las ik een officieel verslag omtrent de hoeveelheid water, welke de hoofdstad van Frankrijk gemiddeld dagelijks behoeft voor hare fonteinen, straatbesproeiing, particulier verbruik, enz.; over het kolossale cijfer nadenkende, schoot mij het laatst aangehaalde couplet en daarop de vorige en toen mijn jongenstijd en zoo weêr de commentaren die wij toen op ‘De goden en de reuzen’ maakten, enz, enz. te binnen. Inderdaad, Parijs, in zijn geheel beschouwd, heeft machtig veel van de reuzen van den mij onbekend geworden dichter - ten minste op het kapittel van waterverbruik; ook van de Parijzenaars kan men, onder beneficie van de geoorloofde dichterlijke vrijheden, zeggen wat mijn dichter van reuzen zegde: dat ze alle groote stroomen in eenen keer ‘leegden’ - en het dood-jammer moet genoemd worden, dat ze voor een kwart eeuw niet ‘bij Haarlems meer’ hunne tenten kwamen opslaan.
In de volgende regels wil ik beproeven mijnen lezers een denkbeeld te geven van het schier ongelooflijke waterverbruik van het reuzenlichaam dat Parijs heet.
Het bedoelde officieel verslag zegt, dat de fransche hoofdstad dagelijks 370.000 kubiek meters water noodig heeft, dat door ontzaglijke en kostbare waterleidingen van verre moet aangevoerd worden; die 370.000 kub. M. per etmaal voorzien echter lang niet in alle behoeften: wilde Parijs geheel en al op de hoogte zijn van zijne beteekenis als wereldstad, dan zou het - altijd volgens het officieel rapport - nog 150.000 kub. M. meer noodig hebben. De bronnen in de omstreken der hoofdstad nog meer te plunderen wordt onmogelijk geacht: de landelijke bevolking zou er met kracht tegen op komen uit vrees van zelf gebrek te krijgen. Men heeft daarom het plan opgeworpen het water der Seine door machtige werktuigen op te pompen en zoo in de stad te leiden. Daar het echter nog wel enkele jaren kan aanhouden alvorens dit plan verwezenlijkt wordt, bepalen wij ons tot het tegenwoordige waterverbruik en nemen tot grondslag van onze berekeningen het gemiddeld cijfer van 370.000 kub. M. in het etmaal.
‘Zij leegden alle groote stroomen
zegt de poëet mijner jongensjaren. In niet al te letterlijken zin genomen (overigens dichters zijn geene letterknechten: zij hebben hunne dichterlijke vrijheden) kan hetzelfde ook van Parijs gezegd worden. Daar ik mij echter niet voor poëet uitgeef en ‘dichterlijke vrijheden’ mij dus niet passen zouden, wil ik mij aan de strikte waarheid houden; volgens de regelen nu der onfeilbare cijferkunst ben ik tot de volgende gegevens gekomen:
Een riviertje van 5 meters breedte en 2 M. diepte, eene lengte bezittende van 37 kilometers, dat is bijna zeven uren gaans, zou juist voldoende zijn om Parijs één dag van water te voorzien. In een enkel jaar zou de machtige stad eene statige rivier aan kunnen, die bij eene breedte van 20 meters en een diepgang van 5 meters eene lengte van 135 K.M. had, d.i. ongeveer vijf en twintig uren gaans!
't Is jammer dat zij hier niet komen
Ja, wèl was 't jammer, want Parijs heeft voor zijne gewone behoeften dagelijks een meertje noodig, dat bij eene diepte van 5 meters, 370 M. lang en 200 M. breed moet zijn, - een meertje dus dat een omtrek van 1140 M. bezit of ruim 12 minuten gaans. Naar denzelfden maatstaf genomen (370.000 kub. M. in een etmaal) zou de stad in een jaar tijds een meer ‘leegen’ dat bij een gemiddelden diepgang van 10 M. niet minder dan 5000 M. lang en en 2701 M. breed kon zijn, - een ontzaglijke waterplas dus, dien men in geen 2½ uur omwandelt en waarover de zwaarste schepen met gemak konden varen.
Alleen om het meertje voor dagelijksch gebruik leêg te scheppen zou een persoon, met een flinken emmer, ruim 12 liters inhoudende, gewapend en dag en nacht voortwerkende - berekend tegen 5 emmers in de minuut - niet minder dan 4166 dagen of ongeveer 11½ jaar tijd behoeven. De lezer moge nu zelf uitrekenen hoe het gaan zou als op die wijze het meer voor jaarlijksch gebruik moest geledigd worden.
Bezat Parijs geen waterleidingen en moest dus het water per as vervoerd worden, dan zouden 148.000 paarden een goede vracht (van 2000 kilogram) hebben tot het watervervoer voor de behoeften van - één dag. Laat een zoodanige watervoorraad in groote vaten gedaan worden, dan zouden die vaten, op een rij gelegd, eene lengte van 2220 K.M. of meer dan 403 uren beslaan. De voorraad van 18 dagen, in dergelijke vaten bewaard, zou ruimschoots voldoende zijn om een riem om de aarde te slaan.
En dan nog te moeten vernemen, dat Parijs over schaarste aan water klaagt!