Twee oude liefhebbers.
Gisteren waren ze in de hitte van het strijdgewoel, de twee wakkere, oude snorbaarden; de vijand is op de vlucht geslagen, een wapenschorsing geteekend geworden, en gebruik makende van hun vrijen tijd, zijn de levenslustige veteranen ter vischvangst uitgegaan.
Als jeugdige knapen hielden zij reeds veel van hengelen, en de menigvuldige veldtochten waaraan zij deelnamen - want het zijn soldaten uit het eerste keizerrijk hebben hen van dat onschuldig vermaak niet kunnen vervreemden.
Het weêr is prachtig, de natuur bekoorlijk en lustig stroomt de heldere, vischrijke rivier: den ganschen dag hebben zij aan den waterkant doorgebracht, zich geheel overgevend aan het genot dat de vischvangst echten liefhebbers bereidt.
En nu, zoo onmeêdoogend, zoo bloeddorstig als ze in 't gevecht zijn, zoo vreedzaam en bedaard keeren zij thans, tegen het vallen van den avond, met een rijken voorraad visch naar het kamp terug. Zij spreken onderweg over de lotgevallen van den dag, over den moed bij den laatsten slag ten toon gespreid, over de kans der beide legers als morgen de vijandelijkheden hervat worden.....
Morgen! Wie weet, of het niet de laatste maal is dat zij van een morgen kunnen spreken. Morgen drukt hun misschien een heldhaftige dood voor altijd de oogen dicht!