De drij dragonders. (1812.)
bevriend sinds maand en jaar!
Drij oude, stijve dragonders
met grijzen baard en haar.
niets kennend dan hun wachtwoord,
hun zweerd en - Napoleon!
alom waar 's Keizers leger
daar hadden zij gevochten
en, midden het sissend lood,
gespot met den deinzenden vijand,
Zoo waren zij in gevechten
vergrijsd; zoo had de vorst
gehecht op hun breede borst;
Zoo waren zij twintig jaren
en toonden fier op de armen
vier zilveren ‘chevrons!’.....
Nu hong hun hoofd gebogen!.....
had vreeslik een bloedig jaartal
verkondigd wijd en zijd -
‘'t Jaar twaalf!’ het jaar der rampen,
voor d'eersten keer gefnuikt werd
door een wilde kozakkenschaar!
O! aaklig was het een schouwspel!
Zoo ver als een oog kon zien,
daar strekte een eindloos ijsveld,
een reuzige sneeuwlawien,
en daarover, somber, zwijgend,
trok uit de neevlige vert,
wat van 's Keizers ontelbre skadronnen
vernieling onttrokken werd!
't Was als een processie van dooden!
Geen enkle van gansch die wolk
geen enkele die den schedel
niet moedloos voorover boog,
en, peinzend aan 't lot van den Keizer,
geen tranen voelde in zijn oog!
Geen enkle die iedere stonde
niet staarde door 't eindloos verschiet,
naar die verre, verre gewesten
waar hij ouders en broeders liet!.....-
En kouder werd het en kouder,
en dikker vlokte de sneeuw,
en de noord wind zwaaide langs d'ijsvlakt
het verre kozakkengeschreeuw!
En dan, dan snorden de kogels
op eens om de vluchtlingen rond -
en zoo menige krijger viel neder
die nimmer meer op en stond!
Hier zonk bij zijn stervenden klepper
ginds loosde den laatsten adem
hier stortte, bevrozen en roerloos
van zijn ros een trompetter ten grond;
ginds sneefde een jeugdige voetknecht,
al wasschend eens makkers wond!
En de Keizer, omringd van zijn wachten,
stom, treurig, sloot den stoet -
het hoofd vol aaklige droomen,
Vóór hem daar strekte het sneeveld,
ginds boven de wolken zwart,
en in 't Oosten - daar brandde nog Moskow
en smookte in de bloedroode vert!.....
De drij dragonders volgden:
de sneeuw bevroos in hun baard,
en droevig tegen hun leerzen
sloeg rinklend hun blanke zwaard;
en het drijtal bestaarde malkander,
en toonde het grauwe verschiet,
en elk dier stalene boezems
een zucht dan ontsnappen liet!
| |
‘Och!’ zeide de eerste treurig,
hij 't blinkende eereteeken
‘Och! ware ik weêr in Braband!
en leefde er nog mijn vaâr -
wat zou hij fier zien pronken
het kruis, op mijn herte daar!.....’
En zuchtend zeide de tweede:
'k Weet nog, toen ik henengong,
hoe hooploos mijn blonde bruidje
mij aan den boezem hong!......
Och! mocht ik nog heur vinden,
heur schenken dees keting van goud,
die mijn grijze, duurbre hopman
mij stervend heeft toevertrouwd!.....’
En treurig sprak de derde:
‘O ware ik, in Limburgs gouw,
terug aan mijn heerd gezeten
bij kinderen en bij vrouw!
Wat zou ik hun 's winters vertellen
van het nevelig Slavenland.
van den Keizer, den grooten Keizer
en Moskow's laaienden brand!.....’
En de eerste hernam: ‘Wat moet nu,
wat moet mijn vader verzwakt zijn,
En de tweede: ‘Wat moet er mijn bruidje
mij droevig hebben gewacht,
gebeden voor mijne ziele,
mij hebben dood gedacht!.....’
En de derde, de oogen glinsterend,
voegde op zijn beurt er bij:
‘God weet, zou mij nog herkennen
mijn vrouw, mijn kinderen bei!
Wat moet mijn gade vergrijsd zijn,
wat moet mijn dochter schoon
en blozend, bloeiend en rank zijn,
en forsch en kloek mijn zoon!’-
En wijl de drij kameraden
al strompelend dwalen voort,
daar rustte des eersten vader
sinds maanden op 't doodenoord;
daar had des tweeden verloofde,
na wachten jaar aan jaar,
‘nen anderen trouw geschonken,
voor 't heilig Godsaltaar;
daar gong des derden vrouwe
- heur zoon, eilaas! was dood,-
gesteund op den arm der dochter,
oud, sukkelig, om heur brood! -
En de oude snorrebaarden!
Och! weinige dagen voort, -
daar bruiste de Beresina.....
zij zijn er in versmoord!
Doch - lijk de gure noordwind
mij 's nachts het heeft verteld,
eens dat hij de sneeuw deed stuiven
al over het naakte veld, -
doch, als de trotsche Keizer,
gehuld in zijn mantel breed,
omringd van zijn zwijgende lijfwacht.
voorbij hunne lijken reed;
toen, aan wie voor hem sneefde,
geen blik geschonken werd -
maar aaklig zag hij naar Moskow
dat laaide in de neevlige vert;
toen dacht hij niet aan het drijtal
dat stervend aan hem nog dacht,
maar wel aan zijn eigenen schepter
toen wijdde hij geene trane
aan wie daar was versmoord,
maar droomde van nieuwe kanonnen
en nieuwen menschenmoord!
|
|