In de grot van Luray.
Deze grot, welke onlangs in Virginië, een der vereenigde staten van Amerika, ontdekt is, wordt voor het grootste hol der aarde gehouden. In rechte linie is zij 9½ engelsche mijl lang, doch rekent men de krommingen mede, dan bedraagt de afstand van den ingang tot het einde wel 100 mijlen.
De grot bestaat uit verscheidene meer of minder groote vakken, die allen een naam gekregen hebben in overeenstemming met hun vorm of uiterlijk. Het eerst zet men den voet in eene ruimte, welke men den dom van Gorin genoemd heeft. In den koepel van dezen dom, die zich hoog loven het hoofd van den bezoeker verheft, is een lange scheur, waardoor het schemerend daglicht dringt, dat een spookachtig aanzien geeft aan de zuilen, kegels en arabesken van dropsteen, welke zich door verloop van tijd aan het gewelf en op den bodem gevormd hebben.
Wanneer de matte schemering van het daglicht met het geelroode licht van de flambouwen der bezoekers samensmelt, leveren die stalactieten en stalagmieten een Zeer wonderlijk gezicht op, en wezenlijk tooverachtig is de werking, als de fakkels daarna langzaam uitgedoofd worden.
Van dezen dom, die 600 voet lang is, komt men, door een smal pad, in eene nog grootere ruimte, de Star-Chamber (Sterrekamer) namelijk, aan welker 100 voet hoog gewelf enkele zwarte rotsblokken opgelost zijn, langs welke men een gezicht krijgt op eene sneeuwwitte rotslaag, die bij een goede verlichting de werking te weeg brengt van het flonkeren der sterren aan den nachtelijken hemel. Zoo sterk is de begoocheling, dat het 't oog moeielijk valt, er zich van los te maken.
Elke ruimte draagt zoo een, aan hare gedaante of eigenaardigheden ontleenden naam, waarvan men met een weinig verbeeldingskracht het ontstaan licht verklaren kan.
Een der meest bezienswaardige vakken der grot is ongetwijfeld de Giants Halt (Reuzenzaal), waarin onze gravure ons verplaatst. Dwars over het pad bij den ingang ligt een gevallen zuil, die minstens veertig voet lang moet geweest zijn, en de ontzaglijke kegels, naalden en dommen welke men er vindt, rechtvaardigen alleszins den naam welke aan deze afdeeling gegeven is. Zeer opmerkelijk zijn er de zoogenoemde Sultanekolom met zijn getulbande kruin, de Keizerinnezuil met hare zuivere, duidelijke plooien, en de toren van Babel, een hoop kolossale rotsblokken van allerlei vorm. Hoe grootsch echter deze alle ook op zich zelven zijn, het schijnen dwergen bij de onzaglijke Dubbele Zuil welke uit het Najadenmeer oprijst. Deze - men zie de gravure - bestaat uit twee kegels, een stalactiet van vijftig voet lengte en een dertig voet hooge stalagmiet, welke in elkaar geloopen zijn, zonder dat nochtans haar eigenaardige vorm en kleuren er onder geleden hebben. De stalactiet daalt in rechte, onafgebroken plooien tot op den bodem neêr, terwijl de stalagmiet zich in verdiepingen verheft, die elk op een regelmatige rij dunne kolommen rusten.
Deze dubbele zuil boeit uren lang de aandacht van den toerist, en zij is dan ook ontegenzeggelijk een der merkwaardigsten in haar soort, zoowel wegens hare buitengewone afmetingen als door de bonte kleurschakeering, welke zij vertoont.
Wij deelen ter aanbeveling van een dichtbundel, Rijzende Sterren, het volgende stukje van den dichterlijken student meê: