De straatmuzikante.
Het speeltuig in de hand en toch de blik vol weemoed, vol droefgeestigheid zelfs! Pijnlijk contrast! Ach! het arme meisje, ze speelt niet, omdat haar hart haar tot spelen noopt, ze zingt niet uit overvloeiende blijdschap des gemoeds. Het spel is haar geen tolk des harten, en zoo het soms de inwendige gevoelens harer ziel verraadt, dan geschiedt dit tegen haren wil.
Helaas, de ongelukkige moet spelen, niettegenstaande smartelijk heimwee naar het verre vaderland, bittere herinnering aan hare afgestorvenen haar de ziel doorvlijmen en tranen persen uit die jonge oogen, die vroeger van levenslust tintelden. Ze moet spelen voor het dagelijksch brood! Neen, daarvoor had zij niet geleerd het speeltuig te hanteeren. Eene geheel andere gedachte had haar bezield, toen zij voor de eerste maal met trillende vingeren naar het kunstig instrument greep. Toen was zingen en spelen haar weelde. Toen juichten verwanten en vrienden hare vorderingen toe en beloonden haar spel met loftuitingen. En wat is thans haar loon? Dikwijls droog brood, besproeid met de tranen der ballingschap! Arme verlatene!
Doch troost u: hebt ge uw vaderland moeten verlaten, waar jeugd en geluk u de heerlijkste toekomst voorspelden, daar boven is een beter land, waaruit niemand verjaagd wordt, die het eens is binnengetreden! Hebt ge magen en vrienden verloren, daar boven woont een Vader, de beste van alle vaders, en dien men nooit verliest dan door zijn eigen schuld.
Schep moed dus en heb geduld! Nog eene spanne tijds, en verdriet en ballingschap zijn geleden!