plaatste de twee glazen in een koker en zag toen nog duidelijker. De verrekijkers waren uitgevonden.
In de maand mei 1609 bracht een professor in de wiskunde van Padua eenige dagen te Venetië door. Hij hoorde daar zeggen, dat een Hollander aan prins Maurits van Nassau lensvormige glazen had aangeboden, waardoor men op een verren afstand gelegen voorwerpen als van nabij kon zien. Op deze enkele aanwijzing keerde professor Galileï naar Padua terug en spande al zijne krachten in, om deze uitvinding na te sporen, wat hem werkelijk gelukte. De republiek Venetië, die er het groote nut voor hare schepen van begreep, betaalde ze hem met goud en eerbewijzingen.
Kort na deze eerste uitvinding kwam Galileï op de gedachte of het niet mogelijk zou zijn, voor kleine voorwerpen, die men met het bloote oog nauwelijks zien kan, iets dergelijks te maken. Deze gedachte gaf het aanzijn aan den microscoop.
Hij vond echter deze verschillende instrumenten niet uit om er bij zijne vrienden meê te pralen. De uitgestrektheid van het hemelruim, de invloed dien men aan de sterren op het lot der menschen toeschreef, leidden Galileï er toe om met zijne werktuigen den hemel te bespieden.
Met zijne verrekijkers zag hij het eerste dat de oppervlakte der maan, even als die der aarde, bedekt was met hoogten en diepten; hij vond dat de melkweg en de nevelvlekken niets anders waren dan eene opeenhooping van vaste sterren, te ver van de aarde verwijderd of te klein om met het bloote oog gezien te worden; hij ontdekte nog een aantal andere vaste sterren over den hemel verspreid, die aan de oudheid onbekend waren; hij bemerkte dat Jupiter vier kleine sterren bij zich had, die hij planeten van Medicis noemde. Al deze verschillende ontdekkingen werden in eenige dagen gedaan en dit met een instrument dat nauwelijks zes- of achtmaal vergrootte, dat wil zeggen, een weinig meer dan onze tegenwoordige tooneelkijkers.
Daarbij bleef het niet, want weldra zag hij dat de zon vlekken had, en uit de beweging dezer vlekken besloot hij, dat dit kolossale hemellichaam om zijne as draaide. Eindelijk beschouwde hij Venus en overtuigde zich dat deze rondom de zon draaide.
Door de eerste verrekijkers zag men de beelden ten onderste boven, wat voor de beschouwing der hemellichamen geen beletsel is. In het begin der zeventiende eeuw vond de geleerde pater Rheita een middel om de omgekeerde beelden recht te zien, maar deze kijkers hadden nog, even als alle andere kijkers, het gebrek dat de beelden als met een waas bedekt waren. Om dit beletsel weg te nemen, beproefde Newton, de voorwerpen niet onmiddellijk door de glazen maar door weêrkaatsing van spiegels te zien. Het werktuig dat hij maakte, draagt thans den naam van telescoop, terwijl de naam van verrekijker gegeven wordt aan den ouden telescoop van Jansen en Galileï.
Een telescoop van Newton bestaat uit een koker, waarin zich achterin een spiegel bevindt van gepolijst metaal. Het beeld valt op dezen spiegel en wordt er door weêrkaatst. Het wordt opgevangen door een anderen spiegel die veel kleiner en in het midden van den koker geplaatst is en die op zijne beurt het beeld naar het oog van den waarnemer overbrengt. Deze ziet door een gaatje in het midden van den grooten spiegel gemaakt naar den kleinen spiegel, waarop het beeld weêrkaatst is, want elke telescoop, zoowel als iedere verrekijker, bestaat uit twee voorname deelen: het gedeelte dat de beelden van de verwijderde voorwerpen weêrgeeft en de kleine loupe die deze beelden vergroot.
De grootste kunst om een goeden telescoop te maken bestaat om aan den grooten spiegel zekeren kegellijnigen vorm te geven, welke alleen is weêr te vinden in de werken van Sir William Herschel.
In 1765 kwam een jonge Hannoveraansche muzikant naar Engeland om fortuin te maken en werd kapelmeester van een muziekkorps van een engelsch regiment, dat op de grenzen van Schotland lag. In zijne vrije uren leerde 'hij zonder meesters het italiaansch, het Latijn, een beetje grieksch en vooral de wiskunde. Toen hij daarna organist van de kapel van Bath was geworden, werd zijn toestand beter, want hij liet zich in de badplaats veel hooren en vond er zooveel lessen als hij slechts wilde.
Doch de muziek was zijne lievelingsstudie niet meer. Hij had een kleinen telescoop weten machtig te worden en bediende er zich van om den hemel te onderzoeken. De uitslag daarvan bracht hem zoozeer in verrukking, dat hij een grooter werktuig verlangde en daarom naar Londen schreef om er den prijs van te weten. Deze was echter zoo hoog, dat hij er nooit aan denken kon zich een grooten telescoop aan te schaffen. Wat te doen? De arme organist besloot, zelf een telescoop te maken.
Hij begon met te onderzoeken welke samensmelting van metalen het beste en volledigste het licht weêrkaatsten; over de manier hoe aan de spiegels een kegellijnigen stand te geven, enz. Eindelijk had William Herschel in 1774 het geluk den hemel te kunnen beschouwen met een telescoop van Newton, die vijf voet lang en van zijn eigen maaksel was. Telescopen van zeven, tien en zelfs twintig voet volgden op den eerste. Maar welk een arbeid kostte het hem om de spiegels te gieten en te fatsoenee ren! Het polijsten alleen kostte hem veertien uren tijds. Hij werkte echter rusteloos voort en vergat zelfs aan tafel te komen. Zijn volharding en moed werden schitterend beloond: den 13en maart 1781 ontdekte William Herschel eene nieuwe planeet (Uranus) en van af dien dag was zijn leven eene reeks van ontdekkingen.
Koning George III, een groot beschermer van geleerden, schonk hem een jaargeld en een verblijf bij het kasteel van Windsor. Hij deed meer: hij nam de kosten op zich van een monster-telescoop. Deze telescoop werd in den tuin van het huis, dat Herschel te Slough bewoonde, geplaatst; de koker was negen en dertig voeten lang en breed genoeg dat een man er zich rechtop vrij in kon bewegen; om hem te bewegen waren twee mannen en talrijke katrollen noodig.
De moeielijkheid om hem te bewegen en nog andere bezwaren waren oorzaak dat hij aan het gestelde doel niet beantwoordde. Herschel berekende dat men, om met dezen monster-telescoop den hemel te beschouwen, zoodanig dat de opening slechts een enkel oogenblik op elk punt van de ruimte gericht was, niet minder dan achthonderd jaren noodig zou hebben. Toen hij den 23en augustus 1822 stierf, werd de groote telescoop niet meer gebruikt.
Zijn zoon en opvolger in de sterrekundige ontdekkingen, sir John Herschel, wilde de overblijfselen van den telescoop van Slough bewaren als het schoonste monument dat men ter gedachtenis van hem, die het gemaakt had, kon oprichten. Hij liet hem namelijk op eene gemetselde hoogte plaatsen in denzelfden tuin en gebruikte den koker als waarnemingsplaats met de kleinere telescopen, wanneer hij den hemel beschouwde. Later is de koker luchdicht gesloten geworden.
Alvorens dit gebeurde, had er een bal in den koker plaats dat, hoe zonderling het ook klinke, in Engeland niet tot de onmogelijkheden behoort. Zoo iets gebeurt dikwijls te Londen om de vaten der brouwers in te wijden, en het moet gezegd worden dat veel Engelschen beter met tonnen dan met telescopen bekend zijn.