te nemen, waar hij het vindt. Overigens eet hij nooit brood, wat in die streken eene weelde is, noch groenten, maar alleen vleesch. Wanneer hij honger heeft, doodt hij eene koe, onverschillig waar hij ze vindt, snijdt er een stuk af, roostert het, eet het en laat het overige van het dier liggen. De eigenaars der kudden, die de gewoonten van hunne ongewenschte cliëntele kennen, roepen maar zelden de hulp der policie in, doch trachten steeds door een goed gemikt revolverschot zich zelven recht te verschaffen, wat dan ook op de dieven meer indruk maakt dan het vertoon der policie, waarmee zij spotten.
Om zich echter voor al te groote schade te vrijwaren, nemen de voorname eigenaars eene bende gaucho's in hun dienst om hunne kudden te bewaken, waarvoor zij uitstekend geschikt zijn. Op hunne half wilde paarden gezeten, die evenmin vermoeienis kennen als hunne meesters, zijn zij onophoudelijk in de weer om de kudden naar die plaatsen te drijven, waar zij een overvloedig voedsel vinden, terwijl hunne waakzaamheid voortdurend gevorderd wordt om de kwaadwillige dieren de zweep te doen gevoelen en tot kalmte te brengen.
Het gevaar, waaraan zij bij dit werk blootstaan, is juist de prikkel die hen aandrijft om dit bedrijf te aanvaarden, daar hun eenig gevoel van eer bestaat in het zoeken en trotseeren van gevaren. De geweldigste stier moet dan ook steeds voor hunne behendigheid het onderspit delven en maar zelden hoort men dat een gaucho het slachtoffer is geworden van een der dieren zijner kudde.
Het gebeurt dikwijls, dat de eigenaar zijne kudde eens vereenigd wil zien op eene plaats, hetzij om er eenige uit te zoeken, hetzij om zich te overtuigen van de gezondheid der dieren, hetzij om er hen aan te gewennen zich op een gegeven punt te vereenigen. Zulk een dag is altijd een feestdag voor de gaucho's, want er wordt als het ware een wedstrijd gehouden in het tentoonspreiden van moed, kracht en behendigheid.
Een reiziger, die zulk een feest bijwoonde, geeft er de volgende beschrijving van:
‘'s Morgens in de vroegte was alles in de vlakte vol leven. Alle ruiters begeven zich langs verschillende wegen naar de grenzen van hun ge bied; zij gallopeeren langs de palissaden of langs de rivier en waarschuwen door hun geschreeuw, waarmede de dieren goed bekend zijn, de kudde om zich naar het verlangde punt in beweging te zetten.
‘Elke ruiter drijft alsdan schreeuwende en fluitende, en geholpen door honden, eene kleine kudde voor zich uit, die voortdurend in getalsterkte toeneemt. Voor alles komt het er op aan om geene dieren achter zich te laten en te zorgen dat er geen enkel ontsnapt: en daar hiertoe onophoudelijk pogingen worden gedaan, moet de jager telkens ventre à terre dan hier en dan daar heensnellen om het dier den aftocht te beletten. Somtijds zelfs vallen de dieren de ruiters aan, doch dan is het de beurt der honden om hen door beten tot hun plicht terug te brengen.
‘Niets pittoresker dan die wedren van honderden runderen, die loeiend en blatend door de ruiters vervolgd worden. Van alle zijden der vlakte ziet men ze komen aanstormen, met gebogen kop en opgeheven staart. Tot zulk eene jacht behoort koelbloedigheid en een vast oog, want dikwijls is de gaucho verplicht het dier zeer dicht te naderen om het van richting te doen veranderen, en dan moet hij zich wachten voor de dreigende horens, die diepe wonden kunnen slaan!
‘Eindelijk is de gansche kudde bijeen en houdt de eigenaar eene revue over zijn vee, waarna hij zijne bevelen geeft; bijna altijd volgt daarop een doodvonnis. De veroordeelde moet gegrepen worden: twee gaucho's zonderen het dier af door het in hun midden te nemen en drijven het langzaam naar buiten; zoodra het dier voelt dat het verwijderd is van de kudde, tracht het te ontkomen, doch de ruiters snijden het den terugtocht af en het gebeurt maar hoogst zeldzaam dat hun dit mislukt. Indien het dier eindelijk ver genoeg verwijderd is, maakt een gaucho den lasso van zijn zadel los; het touw fluit twee- of driemaal rondom zijn hoofd en de uitgeworpen strik grijpt het dier bij de horens of om den nek. De gevangen stier matigt zijn loop, de ruiter volgt die beweging; het dier wil zich verdedigen, maar de andere gaucho werpt het een tweeden strik om den nek en trekt het tegen den grond; men grijpt het bij de horens en het mes van den slachter doet spoedig zijn dienst.’
Deze spelen in de pampa's van La Plata worden in de steden ook genoten, doch daar in den vorm van de meer algemeen bekende stierengevechten. De gaucho's worden aldaar vervangen door de niet minder behendige picadores, banderilleros en espada's of hoe de waaghalzen, die in een stierengevecht een rol spelen, ook heeten.
Hunne sierlijke kleeding steekt veel af bij die der gaucho's, doch zij volgen ook meer de regels van het edele spel en komen, in navolging van het oude gebruik, eerst de schoone senorita's hunne groeten brengen. Straks echter als zij hun leven te verdedigen hebben tegen woe dende dieren zijn het dezelfde senorita's, die hen zullen uitfluiten bij het mislukken van een aanval, in weerwil van hunne gracieuse complimenten. Blijven zij echter verwinnaar, dan is een regen van hoeden, waaiers, sigaren, oranjeappelen en alles wat het geestdriftvolle publiek slechts onder zijn bereik heeft, hun loon. Wie zulk eene belooning armzalig vinde, denke aan de spreekwijze: 's lands wijs, 's lands eer, want op zich zelven beschouwd is het stierengevecht eene liefhebberij, welke beschaafde natiën in weerwil van alle traditiën behoorden af te schaffen. Eer het echter zoover met La Plata en de andere zuid-amerikaansche Staten komt, kunnen er nog eeuwen verloopen, daar het half beschaafde volk zich niet zonder tegenstand van een genot zal laten berooven, waaraan het zoozeer gehecht is.