De ‘goede oude tijd.’
Geen vooroordeel is misschien zoo diep geworteld en zoo algemeen verspreid als het geloof aan den ‘goeden ouden tijd.’ Men hoeft echter slechts de geschiedenis van vorige eeuwen na te gaan, om tot de overtuiging te komen dat de oude tijd niets beter was dan de tegenwoordige en de zeden en gewoonten onzer vaderen lang zoo eenvoudig niet waren als men wel meent. Wij willen niet in het breede uitweiden over het feit dat de levensmiddelen tegenwoordig duurder betaald worden dan voorheen: daar is de omstandigheid tegenover te stellen dat thans ook de loonen hooger zijn, zoodat de verhouding hetzelfde gebleven is. Wanneer men spreekt van den goeden ouden tijd, heeft, men vooral ook het oog op den eenvoud en de matigheid onzer voorouders, en het is daarom dat wij eenige geschiedkundige bijzonderheden laten volgen waar uit blijken kan dat men toen, zelfs nog meer dan nu, goede sier maakte.
Gedurende de bruiloft van Willem III, koning van Engeland, werden o.a. niet minder dan 4000 schepel tarwe, 8000 schepel rogge, 18000 schepel haver, 36000 flesschen wijn en 1600 vaten bier verbruikt. De bruiloftsgasten brachten 5647 paarden mede.
Op de bruiloft van Everhard van Wurtemburg in 1474 verschenen 14.000 gasten, en op die van Ulrick van Wurtemburg in het jaar 1511 werden 135 ossen, 1809 kalven en 2759 lijsters verteerd.
De hertog van Alva had in zijn paleis te Madrid 400 kamers voor zijn dienstpersoneel en betaalde iedere maand 12.000 franken loon.
In Rusland hield vóór 1812 nog menige edelman 1000 bedienden er op na, waarvan ieder slechts één bepaald werk te verrichten had.
Het zou vervelend zijn deze opsomming verder voort te zetten. Het zij genoeg te weten dat de lof die aan den ouden tijd gegeven wordt, geenszins verdiend is.