Nu keert de landman, van het akkerwerk
En 't zwoegen in den brand der zonne moe,
Door 't avondkoeltje vriendlijk aangewaaid,
Met stille schreên weêr naar zijn woning toe.
Bovenstaande dichtregelen van Lulof's in zijn ‘Geldersch avondtafereel’ schoten ons onwillekeurig in de gedachte bij het aanschouwen onzer eerste gravure. Inderdaad, even rustig en vreedzaam als Lulof's schilderachtig ‘Tafereel’ is het doek van Forcade, waarnaar wij onze gravure namen. Onbewolkt is de hemel, de eindelooze heide door geen windje bewogen; men keert van den arbeid naar de stille woning terug: de schaapherder met zijn wollige kudde, de ploeger met zijn vermoeide paarden, de daglooner met zijn zware vracht, die hem echter niet zwaar meer valt, daar hij zijn woning nadert; eindelijk het meisje met het gesprokkelde hout, waarboven hot avondeten straks pruttelen en koken zal. En de maan in haar eerste kwartier beschijnt dat vredige tafereeltje en wenscht de moeden een goeden nacht en zoete rust toe.