[Nummer 38]
De gang naar het stadhuis.
De gravure op onze eerste pagina is geheel uit. het leven gegrepen, al is ze genomen naar het doek van een duitschen schilder en geeft ze duitsche costumes te zien. Overigens, dergelijke tooneeltjes zijn overal dezelfde, - op de kleederdrachten en de lange pijp na. Een jeugdig paar stapt naar het stadhuis, om zich te onderwerpen aan de formaliteiten van het zoogenaamd burgerlijk huwelijk, door de wet voorgeschreven; de ouders van het paar volgen, voor zoover ze nog in leven zijn. Het paartje ziet er tegen op in de groote stadhuiszaal voor de deftige vreemde heeren te verschijnen; bruidegom en bruid zijn in verwarring, en hun hart klopt sneller nu ze op het punt zijn den ambtenaar van den burgerlijken stand met zijn staf, in de oogen te moeten zien. De verlegenheid van den eerste uit zich door een overdreven beleefdheid, zelfs tegen den zuurzienden bediende met zijne lange pijp, die, van zijne waardigheid overtuigd en op hoop van een goed drinkgeld, de deurder zaal opent. De bruid houdt bedremmeld den vinger aan den mond en aarzelt voort te treden: het bruidsmeisje moet haar moed inspreken. Ook de toeschouwers heeft de schilder niet vergeten: het is het drietal op de bank, dat den stoet met nieuwsgierig oog bekijkt en opneemt, 't geen de verwarring der bruid natuurlijk nog vermeerdert.
de gang naar het stadhuis, naar benjamin vautier.
Als het paartje straks weêr uit de zaal komt, is het van eene groote zorg ontslagen.