Zonderlinge gebruiken.
De mijnwerkers in Staffordshire (Engeland) zijn gewoon elkander niet anders aan te duiden dan door scheldnamen, ten gevolge waarvan hunne familienamen in het dagelijksch leven nooit gehoord worden en zelfs bijna in vergetelheid geraakt zijn. De volgende gebeurtenis moge aantoonen, tot welke vreemde voorvallen dit dwaas gebruik aanleiding kan geven.
Een ambtenaar van het gerecht kwam, eenigen tijd geleden, in een der dorpen welke door deze werklieden bewoond worden. De namen van den man dien hij moest hebben, stonden op het gerechtelijk stuk waarvan hij voorzien was, ten volle vermeld. Hij deed navraag: niemand kende den man. Hij liep herhaaldelijk het dorp door, en na er verscheidene uren te hebben doorgebracht, besloot hij ten laatste terug te keeren, toen een meisje tot hem kwam en hem voorstelde met haar zijn onderzoekingstocht te herhalen.
‘Zeg eens, Ossenkop,’ zoo begon zij, ‘kent gij hier Adam Green?’ - ‘Neen!’ was het antwoord.
‘Varkensoog, kent gij hem soms?’ vroeg zij verder. Varkensoog wist haar nog veel minder te recht te wijzen.
‘Steltenlooper, Spillebeen, Dikbuik, Slaapkop, kent gij hem ook niet?’ zoo klonk het achtereenvolgens bij de verschillende personen, maar geen van allen kon haar antwoord geven.
Het meisje verzonk toen in een diep gepeins.
‘Adam Green!’ zegde zij eenige keeren, eerst zacht en daarna voortdurend harder, totdat zij, in een luid gelach losberstende, uitriep:
‘Wel, heb ik van mijn leven!’ en zich vervolgens tot den ambtenaar wendende, zegde zij:
‘Gij bedoelt zeker mijn vader, den ouden Zwartbaard (Old Blakbeard)?’
De deerne was den naam van haar eigen vader vergeten.