Rariteiten in de literatuur.
Men duizelt als men denkt hoe vele gedachten er reeds op het papier zijn geschreven sedert de boekdrukkunst is uitgevonden. Dat er veel onzin onder gevonden wordt, kan wel niet anders, en juist van dezen wenschen we een paar staaltjes aan te halen.
Op de eerste plaats noemen we een deel gedichten van zekeren Duitscher, Burman, uitgegeven in 1805, hetwelk niets merkwaardigs heeft dan dat een der onmisbaarste letters van de duitsche taal, de letter r, er niet een enkele maal in voorkomt. Een verhsal, dat als feuilleton in een duitsch dagblad van 1812 voorkomt, onderscheidt zich door dezelfde eigenaardigheid. Deze twee heeren hadden niets nieuws gedaan, want reeds Lopes de Véga heeft een vijftal novellen geschreven waarvan de eerste geen a, de tweede geen e, de derde geen i, de vierde geen o, en de vijfde geen u bevat, terwijl de grieksche dichter Lacos (550 voor Kristus) een lofzang op Ceres maakte, alsmede een ode op de Centauren, waarin geene enkele p voorkwam. De duitsche doctor Treg daarentegen, die in 1631 te Parijs stierf, liet een loflied op Gaston van Orleans na, waarin elk woord met een g begint en eveneens verheerlijkte dezelfde poëet koningin Maria de Medicis in een ander gedicht, waarin elk woord met eene m begint. Ook in Nederland is die liefhebberij in praktijk gebracht. Zekere predikant, die in het laatst der vorige eeuw te Rotterdam woonde en van wiens excentriciteiten vroeger een aantal anecdotes in omloop waren, heeft een predikatie geschreven en uitgegeven, waarin de letter r geheel ontbrak. Daarentegen herinneren wij ons een gedicht uit onze jeugd, waarvan elk woord minstens één r bevat, de eerste regel luidt:
‘Ruisch, reine regen, ruisch, ritselende ranken.’
Op zoetvloeiendheid kan het gedicht geen aanspraak maken.
Wanneer de vriendelijke lezer nu meent, dat met deze rariteiten de voorraad dwaasheden ten einde is, dwaalt hij. Nog eene reeks van zulke helden zouden we kunnen aanhalen; we zullen ons echter met enkelen daaruit vergenoegen. Hugbald dichtte in 930, om de gunst van Karel den Kale te winnen, een lofzang op de kaalhoofdigen, getiteld: ‘de laude calorum', dat uit 136 verzen bestaat en waarin elk woord met eene e begint. Terney schreef in 1621 een gedicht van niet minder dan 900 verzen, Harder een '‘certamen canum cum cantis’, Mameranus een ‘vertomen heroicum’ en een advocaat van Dreux het leven der heilige Cecilia, waarin de c de beginletter van elk woord is. Wat de wereld door deze moeitevolle werken gewonnen heeft, mag de lezer zelf uitmaken.