Wanneer stort de dom van Keulen in?
De mensch bouwt niet voor de eeuwigheid. Van de beroemdste reuzenwerken der oudheid is nauwelijks een spoor, hoogstens hier en daar eene vormlooze ruïne overgebleven. Het machtige Babylon is verdwenen en niemand weet met juistheid de plaats aan te wijzen, waar het wereldberoemde Troje gestaan heeft. De vernielzucht der menschen, en meer nog de alles vernielende tand des tijds hebben al die reuzenwerken en reuzen steden tot gruis vermalen.
Een der heerlijkste gedenkteekenen van de middeleeuwsche Kristelijke kunst is ongetwijfeld de vermaarde dom van Keulen, die nog heden alle moderne gebouwen en paleizen ver in de schaduw stelt. Na zes eeuwen is de bouw hervat volgens de plannen van den nederigen, maar grooten ontwerper der middeleeuwen, en nog is het indrukwekkende Godsgebouw niet voltooid, nog verheft zich het kruis van den laatsten toren niet in de lucht, of reeds hield zich de geleerde professor Heim, te Zurich, met de vraag onledig, wanneer de dom van Keulen zou instorten.
De bouw van den dom - verklaarde hij in eene vergadering van natuuronderzoekers - werd in 1246 begonnen. Het materieel werd geleverd door de steengroeven van het Zevengebergte, hoofdzakelijk den Drachenfels; uit de trachiet van dezen berg werd het Godsgebouw grootendeels opgetrokken, het bovendeel der torens en de nieuwere herstellingen uitgezonderd. Hoe schoon en duurzaam de steen van den Drachenfels op het eerste gezicht toeschijnt, toch verweert hij spoedig onder den invloed der dampkringslucht; hij wordt week, brokkelig en valt uit elkander. Bij de oudste deelen van den dom, vooral aan den voet van den zuidelijken toren, zijn de beelden en lijsten reeds zoover vernield, dat hunne profielen grootendeels in het geheel niet meer te onderscheiden zijn. Bij de levensgroote standbeelden is het hoofd in een vormeloozen bol veranderd, waaraan de gezichtsdeelen en de achterzijde niet meer te herkennen zijn. De groote vierkante steenen, die men uitgebroken heeft, springen na eenige slagen met een gewonen hamer tot kleine stukjes uit elkander, en de massa is inwendig groenachtig wit en vol geheel witte vlekken. De steenen veranderen na verloop van tijd èn onder den invloed der vochtigheid èn het koolzuur der lucht tot aarde. Dat niet slechts de oppervlakte verweert, maar ook het inwendige van het gesteente, is een zeer bedenkelijk verschijnsel. Wel heeft men de meest verweerde steenen der inwendige bekleeding weggenomen en er zandsteen voor in de plaats gebracht, maar de verweering moet even zeer doorgedrongen zijn in het binnenste der geweldige steunpilaren en de fondamenten.
Die verweering geschiedt hoofdzakelijk onder den invloed van het koolzuur, en dit ontbreekt niet in den bodem, waarin de fondamenten aangelegd zijn. Men kan er zich op verwachten - altijd volgens professor Heim - dat vóór het duizend jaar verder is, de catastrophe zal voorgevallen en het reuzengevaarte ingestort zijn.