Het bijgeloof in China.
Terwijl Japan meer en meer de europeesche beschaving het burgerrecht verleent, de europeesche kleêrdracht ingevoerd, leger en vloot naar europeesche wijze ingericht wordt en nederlandsche, fransche, duitsche en engelsche onderwijzers op de scholen werkzaam zijn, schijnt in het naburige China, met zijne 400 millioen bewoners, alles bij het oude te blijven en alles wat europeesch is smokkelgoed te zijn. Iedere nieuwigheid wordt er streng geweerd, en niet het minst door het Hof, dat zooveel mogelijk aan de zeden van voor eenige tientallen eeuwen tracht getrouw te blijven. Hoe het met de chineesche toestanden gesteld is, moge blijken uit 't geen den vorigen zomer in de hoofdstad van het Hemelsche Rijk, Peking, voorviel.
Op eenmaal ontstond er in het keizerlijk paleis een bange schrik, waartoe de talrijke bedienden aanleiding gaven. De geweldige hongersnood, die gansche provinciën ontvolkte, had reeds zijne donkere schaduwen over het Hof geworpen, doch wat nog bedenkelijker scheen, de bedienden verbreidden plotseling de jobstijding dat de ‘Vuurgod’ boven het paleis - eene stad op zich zelve - gezien was, welk gerucht wel hierin zijn grond zal gehad hebben, dat de bedienden het plan hadden opgevat het paleis in brand te steken, om bij die gelegenheid naar hartelust te plunderen en te rooven.
Bovenmate verschrikt over de bedreiging van den geweldigen Vuurgod, beval de keizerin, dat het garnizoen der hoofdstad, ongeveer 20.000 man sterk, in de keizerlijke wijk zoude vereenigd en alle vreemdelingen - ook de europeesche gezanten - zouden verwijderd worden. Toen die bevelen opgevolgd waren, gebeurde nog iets vreeselijker: gedurende verscheidene dagen stonden zon en maan niet in haar gewonen glans, maar bloedrood en als met een sluier bedekt, aan den hemel. Ontzettende voorteekens voor de keizerlijke familie volgens de chineesche godsdienstleer. Thans deelde de wilde schrik zich aan de geheele stad mede en veroorzaakte eene algemeene verwarring en ontzetting. Bankiers en kooplieden grepen de gelegenheid aan, brachten hunne fortuin in veiligheid en verklaarden zich bankroet. De wissels - in China sedert overoude tijden bekend - hadden nog slechts de waarde van scheurpapier en het papieren geld verloor meer dan de helft zijner waarde; tien duizend verloren hunne have en goed, in één woord, de toestand was vol ontzetting - en dit alles omdat de Vuurgod gezien was.
Eindelijk echter daagde redding op. Er was regen aan de lucht en nu maakten de sterrekumdigen de ontdekking, dat de bloedroode kleur der zon in 't geheel niets te beteekenen had, mits er binnen drie dagen na die verschijning regen viel. En zie, op den 11 juni begon het inder daad te regenen. Intusschen had de keizerinregentes (de keizer is minderjarig) den hoogsten schoolraad, den directeur der Keizerlijke Academie, Z.K. Hoogheid prins Tschun, en de hof-astronomen ondervraagd. Nadat zij hun advies in de allergewichtigste aangelegenheid der bloedroode zon hadden afgegeven, verscheen in het officieele dagblad te Peking eene keizerlijke verordening, waaraan wij het volgende ontleenen:
‘Wanneer zon en maan ontzettende teekens vertoonen, bestaat er volgens de onfeilbare grondstellingen der sterrekunde, niet het minste gevaar, mits er binnen drie dagen regen valt. Onder deze omstandigheden is het onze plicht het publiek daaromtrent in te lichten, opdat het volksbijgeloof ontwapend worde. Daarommaken wij bij deze de ware uitspraak der sterrekundigen openbaar.’
De proclamatie had de gewenschte uitwerking; de schrik bedaarde, maar het volk verlangde thans dat alle bankiers zouden opgehangen worden. De justitie begon haar onderzoek, doch onberekenbaar was de schade, door den Vuurgod en de bloedroode zon aangericht.