Een gevallen ster.
Er zijn twee soorten van kunstenaars: de eenen, door de grooten en het publiek geëerd, bemind, bewierookt, oogsten geld, geschenken en lauweren. O! gelukkig als zij de voorzorg gebruikt hebben om zich door spaarzaamheid een rustigen ouden dag te verzekeren; maar deze zijn zeldzaam!
Er zijn anderen, die de schitterende verwachtingen, welke zij zich bij de intrede hunner loopbaan voorspiegelden, door een samenwerking van ongelukkige omstandigheden in rook zagen opgaan; of wel de ouderdom heeft hen onverwachts overvallen en den somberen stoet van al de menschelijke ellenden medegebracht.
Tot deze laatste klasse behoort de arme oude vrouw, die hare tijden van beroemdheid gehad heeft, die de fortuin hare gaven met kwistige hand over zich heeft zien uitstorten; die eene ster genoemd werd, wat alles zegt.
Maar ook voor haar is de ouderdom met snelle schreden genaderd; in de bedwelming harer zegepralen, heeft zij vergeten aan de toekomst te denken; nooit heeft zij er ernstig aan willen denken, dat dit leven vol glans en genot eenmaal een einde zou nemen; zij heeft niet bedacht, dat zij, de afgod van het publiek, de koningin van den dag, die oude harpspeelster zou worden, welke de schilder Jan van Beers heeft afgebeeld.
Hare bevende vingers ontlokken aan haar versleten speeltuig toonen die soms zeer valsch en wanluidend klinken, terwijl hare krassende stem de liederen herhaalt, die haar aan vervlogen tijden herinneren; zoo doolt zij van koffiehuis tot koffiehuis, van herberg tot herberg en roept het medelijden in van hen, die zij eertijds in verrukking bracht en die thans met afkeer het hoofd van haar afwenden.
Et ligt in die schilderij eene les, welke wij niet in woorden hoeven uit te leggen.