De weduwe van den martelaar.
Men denke zich in de eerste eeuwen van het Kristendom, en men zal erkennen dat dit tafereel den stempel draagt der waarheid. Ja, dit is wel wezenlijk een dier sombere onderaardsche gangen, waar de oudste aanhangers van Kristus' leer zich verborgen hielden om aan de wreede vervolging der romeinsche keizers te ontkomen; wij zijn hier in de catacomben, waar de Kristenen in het geheim vergaderden om hunne godsdienst uit te oefenen, en waar zij de overblijfselen begraafden van hunne wakkere geloofsbroeders die, in de handen der tirannen gevallen en onwillig hunnen God te verloochenen, tot voeasel voor uitgehongerde wilde dieren bestemd erden en zoo den marteldood stierven.
Een tooneel als op deze gravure is voorgesteld, moeten de catacomben dikwijls hebben aanschouwd. Wat zien wij? Een jonge vrouw, die met hare zuster en hare twee kinderen de nagedachtenis van haar man is komen eeren door zijn graf met bloemkransen en eeuwiggroen te sieren. Haar gelaat teekent eene heilige berusting: al kromp haar 't hart ineen toen zij wist dat Eabius in het amphitheater door bloeddorstige leeuwen verscheurd werd, nu is zij kalm, want zij denkt slechts aan de onvergankelijke glorie die zijn deel is geworden. Zoo rein, zoo verheven is hare liefde, dat tusschen de verrukking en den weemoed die zijn dood in haar binnenste wekt, de eerste den boventoon voert, en een volkomen troost schenkt haar de gedachte dat hij gelukkiger is dan zij hem had kunnen maken.
Zij heeft het jongste harer kinderen opgeheven om het den steen te laten kussen, waarachter de sarcophaag van 's knaapjes heiligen vader verborgen ligt. Die kus van het kind, is zij niet de schoonste hulde welke de weduwe van den marie aar aan dezes schim kan brengen?