Dwergen.
De oudste dwergen, waarvan in de geschiedenis gewag wordt gemaakt zijn de pygmeeën: het volk dat tegen de ooievaars oorlog voerde en dat door Homerus in zijn Iliade vermeld wordt; doch die vermelding is enkel eene dichterlijke figuur, dewijl dergelijk volk van dwergen nooit heeft bestaan. Zeker is het, dat de dwergen in de oudheid even als nu eene zeldzaamheid waren, en dus niet als volk bestonden, en ook als zeldzaamheid aan de hoven werden in eere gehouden, zelfs reeds aan dat der romeinsche keizers.
Wij vinden in een lang vergeten boek van verleden eeuw, over de dwergen aangehaald: ‘Augustus hadt er een, naar wien hy een standbeeld deedt maken, en zich der koste zoo weinig aantrok, dat hy de oogäppels van fyne edelgesteenten liet vervaardigen. Deeze Dwerg was, volgens het verhaal van Suetonius, minder dan twee voeten hoog, en zeventien ponden zwaar; hy hadt eene sterke stem. Dat standbeeld, nu (1764) in het Kabinet des kouings van Frankrijk, toont dat Augustus niet zeer keurig was in het kiezen zyner dwergen; dewyl het standbeeld uitwyst dat het oorspronglyke knobbelagtig van leden en mismaakt was, en de houding niet hadt van een jongeling, gelyk dwergen doorgaans hebben. Hij mag op dertig jaaren geschat worden.’
Ook Tiberius en Marcus Antonius hadden dwergen, en Domitianns, zegt meergemeld boek, ‘verzamelde eene zo groote menigte van dwergen, dat ze een troep kleine zwaardschermer konden uitmaken.’
Wat het hof doet, wordt door de grooten immer, ten minste op zekeren afstand, nagevolgd en de dwergen kwamen bij de rijken, vooral bij de dames in voege, die waarschijnlijk een dwerg hielden gelijk een schoothond, een kanarie-vogel of een papegaai. Zeker is het dat de mode zooveel uitbreiding nam, dat de dwergen een artikel van koophandel werden. Ongelukkig kwam ook hier alweêr de booze winzucht in het spel. Men vond niet zooveel dwergen als de rijke romeinsche vrouwen verlangden, en dat zette ontaarde menschen aan om kinderen in banden en klemmen te sluiten, ten einde alzoo het groeien te beletten.
Het gevolg daarvan was echter, dat men ijselijke wanschepsels, maar geene dwergen vormde. Die laatsten toch hebben eene zekere, soms eene volledige evenredigheid in de lidmaten, wat de in klemmen en banden gesloten kinderen nooit konden hebben. Onder de sierlijkste producten van het dwergenras, werd het exemplaar gerekend, de eigendom zijnde van prinses Julia, dochter van keizer Augustus. Deze dwerg was twee voet en negen duim groot.
In de middeleeuwen stonden de dwergen aan de hoven en bij de edelen, zeer hoog aangeschreven; zij deden de dienst van boodschapdragers en zelfs van schildknaap. Velen, die zich door trouwe diensten, door geestigheid en snedigheid, onderscheidden, klommen hoog in de gunst des meesters en oefenden niet zelden een overgrooten invloed op staatszaken uit. In Konstantinopel zelfs blijft de dwerg nog altijd eene aanzienlijke prestige behouden, terwijl die ongelukkigen in Europa ten eenemale uit het hof, op de tooneel- en kermisplanken gevallen zijn.
Onder de beroemdste dwergen telt men den pool Browlawsky, die, ter zijde gelaten de merkwaardig kleine gestalte, nog befaamd was om den schat van kennissen dien hij ten toon spreidde, terwijl integendeel een vogeesche dwerg, Ferry, bijgenaamd Bébé, er nooit in gelukt is te leeren lezen. Over dit laatste schepseltje lezen wij in eene verhandeling, getrokken uit de Histoire de I' Academie des Sciences (1764), het volgende:
‘De Academie gaf, in den jaare 1749, een verhaal van de zonderlinge geschiedenis van een jong kind, Nicolaas Ferry geheeten, dat, ter wereld komende, geen negen duimen lang en maar twaalf oneen zwaar was; in den ouderdom van vyf jaaren had hij zijn vollen wasdom, niet meer dan twee-en-twintig duimen bereikende. Deze zeldzaamheid lag ten grond tot het geluk van dit kind. De geweezen koning van Poolen, hertog van Lottaringen, zag 't zelve, en vereerde het met zijne gunste. Van dat oogenblik verliet Bébé, want dus noemde hem de koning, zijnen Weldoender niet, en stierf in zijn paleis.’
Graaf de Tressau zond over dezen dwerg een memorie naar de wetenschappelijke Akademie van Parijs; de heer Morrand bewerkte dit opstel en las den l 4en november 1764 zijne ontwikkelde rede in de Akademie voor. Om deze des te duidelijker te maken had men Bébé in was geboetseerd; de pruik was gemaakt van zijn eigen haar en de pop droeg de kleedingstukken zelven van den dwerg.
Onder de bijzonderheden, die wij over dit beroemd gebleven exemplaar vinden aangeteekend, melden wij dat de geschiedenis van Duimpke er schier waarheid bij werd: Ferry werd ten doop gebracht op eenen schotel met vlas bedekt en men wiegde hem in een holsblok of klomp! Zijne minne was eene geit, zoodat geitenmelk zijn eenig voedsel, zijn eenig geneesmiddel was. Op den ouderdom van achttien maanden, begon hij te spreken en het loopen ving aan toen Ferry twee jaar bereikt had. Ook toen eerst kreeg hij schoenen, ‘die,’ zegt het verslag, ‘achttien liniën lang waren.’
Het kind onderstond verschillende ziekten, zelfs de kinderpokken; het had in zijne jeugd geen ander voedsel, dan dat de dorpelingen doorgaans nuttigen en 't geen, zoo zou men zeggen, weinig geschikt was voor zoo'n teeder gestel; toch kwam het kind alle de ziekten te boven. Koning Stanislaus nam dat natuurwonder in zijn paleis op, en poogde den dwerg eene behoorlijke, zelfs kristen opvoeding te geven; dit echter, zoo als wij hooger zegden, mislukte. Het was onmogelijk hem eenig denkbeeld van godsdienst in te boezemen. In muziek vond hij eenigzins smaak en sloeg soms met zekere juistheid de maat, ofschoon wij denken dat dit enkel nabootsing was even als het dansen, 't geen slechts zoo lang behoorlijk ging als hij het oog op den meester gevestigd hield.
Bébé had driften; zelfs werden toorn en jaloezie zeer lichtvaardig in hem opgewekt; ‘met een woord, hij toonde alleen die soort van aandoeningen te hebben, welke uit de omstandigheden de voorkomende voorwerpen, en de oogerblikkelijke gewaarwordingen geboren werden.’ Prinses Talmond, die zich veel met hem bezig hield, bezat al zijne verkleefdheid, doch hij toonde zich ook uiterst jaloersch op hare gunstbewijzen. Eens dat de prinses een schoothondje streelde, rukte hij het diertje uit hare armen en wierp het door het venster, zeggende: ‘Waarom houdt gij meer van hem dan van mij?’
Op zijn vijftiende jaar was bij zeer schoon en regelmatig in al zijne ledematen gevormd. Op gemeld en ouderdom scheen de evenredigheid. die tot dusverre in zijn natuur geheerscht had. verbroken. Bébé vermagerde ‘de zenuwen ver droogden, de krachten verminderden, de rugge graat werd krom, het hoofd helde voor over, de