Een winterbeeld.
Een winterbeeld nog bij het afscheid van het strenge jaargetijde. Een terugblik dus. Een aan trekkelijk tafereeltje, niet waar? Welk eene volmaakte overeenstemming tusschen het beeld en de lijst die het omvat. Niet slechts deze met hare dorre takken, hare witte sneeuw en het muschje omgekomen van koude en gebrek, maar ook het oud moedertje met hare rimpelige trekken, met haren, wit als de sneeuw op de lijst, geeft het volkomen beeld weêr van den winter. Is bij haar de winter vroegtijdig gekomen, en viel reeds de kille sneeuw van kommer en lijden in een levenstijdperk, waarin voor anderen nog de herfstroos bloeit, of is de winter des levens langzaam aangekomen, onmerkbaar, op zijn tijd? Riepen de jaren den ouderdom te voorschijn? Onze gravure vertolkt het niet, doch de vrouw bidt: voor hare verloren geliefden wellicht, voor haar zelve vast; zij bidt - en dat doet hopen, dat wanneer het gerimpelde voorhoofd zich voorgoed ter ruste zal neerleggen, haar weêr de lentezon beschijnen zal - de schitterende zou der eeuwige lente.