Wat is het koud!
‘Wat is het koud!’ zegt deze schoone jonge dame, terwijl zij, zoo haastig als de gladde, met sneeuw bedekte grond het gedoogt, zich voortspoedt, en diezelfde klacht wordt geuit door zoo menigeen die geen vuur, ja ter nauwernood kleêren heeft om zich te verwarmen. Hoevelen zijn er niet die op dezen oogenblik zelfs de middelen missen om zich een bete broods te verschaffen! Hoe menige werkman staat op den hoek eener straat op eene gelegenheid te wachten om, zij het slechts eenige centiemen te verdienen! Zouden zulke gedachten bij het schoone meisje opkomen bij de onaangename gewaarwording die zij gevoelt en die haar de mof voor den mond doet houden? Ons dunkt wel, dat zij er vatbaar voor moet zijn, en wij verbeelden ons dan ook gaarne dat zij op weg is naar de woning van het een of ander behoeftig gezin dat zij met woord en daad troost en kalmte in het benepen hart wil storten. Mochten wij ons hierin niet vergissen en mochten ook allen die als zij mild door de fortuin bedeeld zijn, geen dag laten voorbijgaan zonder naar het zoete genot te verlangen dat het weldoen schenkt!