Het barbaarschte volk der aarde.
Roof en diefstal worden door de wilde volken niet als onteerende misdaden beschouwd, maar zijn naar hunne meening den dappere volkomen waardig. Nergens echter is de roofzucht zoo sterk en algemeen als bij de Kurden in Klein-Azië. Volgens de begrippen dezer volksstam, behoort het rooven tot de schoonste heldendaden welke men verrichten kan, en elke beroemde kurdische hoofdman heeft niet slechts tegen de turksche pacha's en de ongeloovige Russen gestreden, maar ook karavanen geplunderd en de dorpen der kettersche Adjistanen onveilig gemaakt.
Intusschen is men in het Oosten algemeen 't gevoelen toegedaan dat de Kurd bij zijne roofzuchtige ondernemingen zich toch menschelijker gedraagt dan de Tartaar, de Turkoman of de Bedouïen. Wanneer niet de plicht der bloedige wraak het gebiedt, vermoordt hij nooit dengene dien hij uitgeplunderd heeft en onthoudt zich zelfs van elke mishandeling indien men zich niet te weer stelt.
In de provincie Erivan heeft zich meer dan eens het geval voorgedaan dat de Kurden, nadat zij den dorpsbewoners al hun goed, tot zelfs het hemd van hun lijf hadden ontnomen, in plaats daarvan hunne eigen slechte kleêren ten geschenke achterlieten. Ook geven zij niet zelden de armsten uit de geplunderde dorpen eenige levensmiddelen terug, om hen voor den hongerdood te bewaren.
De bloedigste veeten en de uitroeiing van geheele stammen zijn dikwijls het gevolg van een enkel vergrijp. Bij de Kurden bestaan er echter buiten den dood nog andere middelen ter verzoening en is de mogelijkheid niet uitgesloten om den ten val gedoemden misdadiger te redden. Stort zich de schuldige met den sabel op den rug en in een kleed van boomwol, dat het doodshemd genoemd en als een teeken van algeheele onderwerping beschouwd wordt, in de hut van zijn vijand, - door welke verrichting hij te kennen geeft dat hij zijn leven in de handen van den beleedigde stelt, - dan eischt wel niet de wet, maar het gebruik dat de rouwmoedige vergeven worde. Smaad en hoon worden het deel van hem die den weerloozen, verootmoedigden vijand eenig leed zou aandoen. Door den nacht der barbaarschheid van deze bergbewoners flikkert dus, zoo als men ziet, toch nog een zwakke lichtstraal van beschaving, een vonk die misschien slechts een weinig zou hoeven aangewakkerd te worden om weldra hoog op te flikkeren.