De slotbewoners.
Het woord philanthropie was in de middeleeuwen nog onbekend, maar te beter kende en beoefende men de liefdadigheid, wel niet onder vaste regelen gebracht - op dàt veld kende men toenmaals nog geen voetangels en klemmen - maar voortkomende uit een kristelijk gemoed: de ellende lenigende waar zij bestond, de armoede helpende waar zij aanklopte. De ongelukkige die zich bij het ridderlijke burchtslot aanmeldde, kon zeker zijn er een milde gift, en wat misschien evenveel waarde heeft, een bemoedigend woord te ontvangen. De hooge burchtvrouw achtte het niet beneden zich de armen langs den weg op te zoeken en hen te troosten door woord en gift. Zoo de burchtheer niet ten strijde getogen was of door den graaf of hertog opgeroepen ten hove, vergezelde hij dikwijls zijne gemalin in hare kristelijke zending, en beiden keerden niet terug naar de ridderzaal van het slot alvorens de ruime beurs geheel uitgeput was.
Onze derde gravure stelt zulk een waardig paar voor. De arme moeder, in de nabijheid van het ridderslot gezeten, ontvangt uit de handen der burchtvrouw de milde aalmoes - zeker niet voor de eerste maal; voor de laatste evenmin, want als weêr de nood dringt en haar hongerig kroost om brood weent, zal ze zich nogmaals neêrzetten voor de poort van het slot en ook dan weder niet met ledige handen heengaan.
De hooge burchtvrouw houdt hare sierlijke zijden beurs in de linkerhand; zoo zij ze niet geheel overstort in den schoot der arme moeder, is dit omdat ze weet, dat nog andere ongelukkigen haar wachten; maar wanneer ze straks met haar gemaal terugkeert in het slot, zal wel het laatste geldstuk uit de zijden beurs verdwenen zijn; haar hart echter zal vervuld zijn met die zoete vreugde, welke alleen het weldoen geven kan.