Het nut van veel lezen.
Ik woonde voor eenige dagen een avondpartijtje bij waarop een talrijk gezelschap heeren en dames tegenwoordig was, die bijna allen nagenoeg volslagen vreemdelingen waren op het gebied der schoone letteren, kunsten en wetenschappen.
Drie personen maakten slechts een uitzondering, en onder dezen bevond zich een doctor in de philosophie en een eenvoudige kantoorschrijver, die beiden even oud, dat wil zeggen omstreeks dertig jaar waren.
Nadat er over een hoop onverschillige zaken gesproken was, begon men ongemerkt zeer belangrijke en ernstige onderwerpen te bespreken, en wel zonder dat het iemand verveelde, om reden zij zoo behandeld werden dat een ieder kon begrijpen wat er gezegd werd.
Het was aan de twee boven bedoelde heeren te danken dat het gesprek deze wending en dit karakter aannam. Hoe vreemd echter! De klerk bleek veel beter op de hoogte te zijn van de verschillende vraagstukken welke zij beurtelings ter sprake brachten dan de doctor in de philosophie.
Het contrast was zoo sterk, dat ik mij zelven afvroeg of de heeren misschien ook comedie speelden en met mij den spot dreven. Juist wilde ik den kantoorbediende mijn bevreemding te kennen geven en hem eenige vragen doen om te ontdekken wat er eigenlijk van zijn geleerdheid was, toen de andere hem zegde:
‘Waarlijk, mijnheer, gij zijt een echte encyclopedie..... Komaan, spreek eens rechtuit, gij hebt zeker hoogere studiën gemaakt, gij zijt op de universiteit geweest, en uit een gril vergenoegt gij u nu met een ondergeschikte betrekking.’
‘Ik wou dat het waar was, maar gij vergist u deerlijk: onze gastheer kan het getuigen, dat ik nooit anders dan de lagere school bezocht heb, en daar behoorde ik nog niet eens tot de goede studenten.’
‘Hoe is het mogelijk! En waar hebt gij dan al die kundigheden opgedaan?’
‘Wel doodeenvoudig: die heb ik met lezen gekregen; daar ben ik een groot liefhebber van: al mijn vrije uren wijd ik aan de lectuur.’
‘O zoo! Nu ben ik er achter. Ik houd ongelukkig niet van veel lezen. Ik heb er genoeg van gehad gedurende de lange jaren dat ik op de lagere school, het atheneum en de universiteit geweest ben. Verbeeld u: zoo vijftien jaren achtereen! Nu, sinds ik mijn diploma heb, dat ik - zonder zelfverheffing gezegd - met glans behaald heb, laat ik mijn geest rusten en lees ik nog slechts de dagbladen en van tijd tot tijd een roman.’
‘En daardoor leert gij niet alleen niets bij, maar vergeet gij ook wat gij geleerd hebt.’
‘Ik moet bekennen dat het waar is wat gij zegt.’
‘Nu, ik doe juist omgekeerd: ik herlees de goede boeken waar ik uit geleerd heb en houd zoo in mijn geheugen wat ik ken, en ik lees nieuwe die mij leeren wat ik nog niet wist.’
Hier maakte onze gastheer - een uitmuntend koopman, die een zeer kleine dosis geleerdheid, maar heel veel gezond verstand bezit - de volgende opmerking:
‘Uit hetgeen gij daar gezegd hebt, mijne heeren, volgt klaarblijkelijk dat iemand die weinig school gegaan heeft, maar voortdurend leerzame werken leest, op slot van rekening nog geleerder zal zijn dan hij die al de scholen afgemaakt heeft en niet leest. Wat een schoone les hebt gij ons gegeven om aan onze kinderen voor te houden! Maar dat is niet genoeg: zij verdiende door de pers openbaar gemaakt te worden.’
En meteen zag hij mij met een veelbeteekenenden blik aan. Ik begreep hem, knipte een oogske, om hem te beduiden dat ik aan zijn verlangen zou voldoen, en met genoegen vervul ik vandaag die stille belofte.
H.