De Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijKersmis in de kerk en kersmis in huis,
| |
[pagina 163]
| |
hollandsch protestantsch bladGa naar voetnoot(1), ‘verdwijnt het kristelijk beginsel meer en meer. Nog voor weinige jaren stonden alle schouwburgen in de week vóór en na het Kersfeest stil, van waar zij den naam van ‘stille weken’ gekregen hebben; doch tegenwoordig zijn deze godsdienstige gevoelens in de meeste plaatsen, door de zucht naar wereldsch vermaak overvleugeld. Waar toch moet het heen, wanneer men ons ook onze feesten, die zoo diep in het gemoed gezeteld zijn, tracht te ontnemen om daarvoor andere in de plaats te geven, die ons onwillekeurig den Gever van alle goed zouden doen ter zijde stellen!’ En zouden wij, katholieken, die feesten uit alle onze krachten niet ondersteunen! Het is meer dan tijd dat ik eindig; laat ons dus met een enkel woord langs den Elzas en Rome terugkeeren. Overal op onzen weg, van het noorden tot den Elzas, zullen wij den Kersboom vinden: hier den fijnen mast, daar den donkergroenen hulst met bloedroode beziën. Thans echter in den Elzas, zegt Fulbert DumonteilGa naar voetnoot(2), ‘la douce auréole de l'enfant-Dieu a fait place au casque prussien’ en de beschermdames der Association générale de l'Alsace-Lorraine hebben den Kersboom naar Parijs overgebracht. Daar, rond dien boom, komen zij bijeen, de Elzassers! De Kersboom doet hun aan hun verwijderd vaderland denken, en zijne glinsterende takken met speelgoed, kerkboeken, lekkernijen en kleêren versierd, strekken zich beschermend over honderde familiën uit. In 1877 waren er in de zaál van den Châtelet meer dan 3000 kinderen bijeen. ‘Il vit, ce bel arbre de Noël,’ zegt Dumonteil, ‘il palpite, il s'étend, il s'éclaire, il rayonne, il chante, C'est l'arbre de Noël, c'est l'arbre de la joie.’ Maar eensklaps verkwijnen zijne lichten; de rouwkrep verschijnt tusschen al dat schoons, dat blinkends; het is of op die donkergroene blaêren tranen glinsteren, ‘et ces baies d'un rouge sombre se détachent comme des gouttes de sang sur les rameaux verts.... c'est l'arbre du souvenir et de l'exil.’ Och, voor hoevele katholieke volkeren zal het, wie weet binnen hoe korten tijd, l'arbre de l'exil, de boom der ballingschap zijn! Wie zegt u dat te Rome nog lang, door de schuldelooze kinderen, in de kerk der Ara-Coeli, de Santissimo bambino zal gehuldigd worden! Terwijl, in deze dagen, de lieve zevenjarige predikantjes, in hunne zoo welsprekende sermoonen, gebeden, gedichten, aanroepingen voor een opgetogen en ingetogen publiek, het mysterie der kribbe herdenken, terwijl die kinderen, vooral meisjes - die ook het welsprekendste zijnGa naar voetnoot(3) - hunne reine gevoelens uitstorten, de zondaren tot bekeering roepen, de ouderen zegenen en dat, kortom, ‘Italië de waarheid, van de lippen der kinderen met een traditioneelen eerbied opvangt,’ brult en schuimbekt de ongeloovige revolutie aan den voet van het heiligdom! Zal het heiligdom aan zooveel saamgepakte kracht weêrstaan? In onzen tijd kan men vandaag niet meer bevestigen wat als een natuurlijk gevolg uit de daadzaken voortvloeit, omdat de samenleving haren oorsprong en hare roeping heeft miskend, naar het voorbeeld van die welke aan haar hoofd stonden. De weg der drie koningen leidde naar de kribbe; de sterre voerde hen naar Bethleëm: dat was duidelijk de hooger wil; doch het koninkdom van onzen tijd schijnt niet meer aan bidden te willen denken. Op den weg hebben de machtigen en de regeerders den geest des kwaads ontmoet, hij, die sedert achttien eeuwen oorlog voert tegen kribbe en kruis! Hij heeft hen, even als den Zoon des menschen, opgevoerd en hun de glinsterende schatten der aarde getoond - en zij, verslaafd aan weelde en heerschzucht, zij hebben niet geweigerd; integendeel, zij hebben de hand naar die rijkdommen uitgereikt! 't Was voor hen ook zoo moeielijk en zij waanden het zoo machteloos wat op die kribbe en dat kruis geschreven stond: ‘Gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet in onrecht leven en niet geven valsche getuigenis!’ terwijl de booze hun integendeel zegde: ‘Kracht gaat boven recht, gegeven woord is nietig en tractaten zijn scheurpapier, eigendom en heiligdom zijn ijdele woorden en beati possidentes, zalig zijn de bezitters,’ zonder dat men hun ooit vraagt hoe zij aan dat bezit gekomen zijn! Dwazen! zij zien niet dat zij niets anders meer zijn dan huurlingen der revolutie, die hun dwingt de kribbe, dat is het Kristendom, af te breken, om hen later, als zij hen niet meer zal noodig hebben, aan de raven ten prooi te werpen. En wij, wat moeten wij doen in die noodlottige afdwaling? Vertrouwen, altijd vertrouwen! Wij moeten zeggen, gelijk de kleine scheepsjongen, die rustig speelde aan den voet van den mast, terwijl de storm het scheepke van zijn vader dreigde te vernielen; wij moeten zeggen wat dat kind zegde, toen men het vroeg, of het niet vreesde in den storm te vergaan: ‘Neen,’ antwoordde ‘t, ‘neen, ik ben niet bang, want.... vader staat aan 't roer!’ Wij ook, wij zeggen: Vader staat aan 't roer - en die Vader zal kribbe en kruis wel handhaven en doen zegevieren! |
|