De baard bij de Perzen.
De Perzen scheren zich het hoofd en laten slechts een lok haren op de kruin en twee lokken achter de ooren staan. Daarentegen dragen zij echter den baard nog langer dan de Turken en trekken dien tot de ooren en de slapen op. Gewoonlijk verven zij hem zwart, een uiterst lastig gebruik, daar het werk bijna om de veertien dagen moet herhaald worden. Het wordt in een heet bad ondernomen, waardoor de haren geschikt worden gemaakt om de kleurstof aan te nemen. Men bedekt den baard met een deeg van eene plantaardige verfstof, khenna genaamd, laat hem een uur lang in dezen staat en wascht hem dan uit. Door deze bewerking heeft hij een donkere oranjekleur verkregen. Nu wordt verder van gekneede indigobladen een minder dik deeg op den baard gelegd en gedurende twee uur daar op gelaten. Gedurende deze operatie ligt de man die ze ondergaat, op den rug, terwijl de indigo door hare samentrekkende kracht al de gelaatstrekken pijnlijk verwringt.
Als de indigo is weg gewasschen, heeft de baard eene frischgroene kleur aangenomen, die eerst na vier en twintig uren in de open lucht pikzwart wordt.
De Pers wijdt aan dit gedeelte van zijn toilet een bijzondere zorg. De jongelieden verlangen naar den tijd, dat ook hun het geluk wordt beschoren een baard te bezitten, en ten einde dit sieraad spoediger te verkrijgen, smeren zij zich de kin met een zeker vet in. Zij smachten er niet allen naar uit een ingeschapen pronk- en behaagzucht, maar ook omdat zij tot niets degelijks bekwaam gerekend worden zoolang zij dit tooisel missen.