Kersmis in de kerk en kersmis in huis
Door August Snieders.
(Vervolg.)
III.
De lichtende ster in onze straten, was in de Nederlanden, reeds in de middeleeuwen, zoo algemeen aangenomen, dat de matroos, die omtrent Kersmis en Driekoningen, verre van zijn vaderland, onder de keerkringen, zwalkte, zich het jongenspleizier herinnerde, en vreemd uitgedost, het aangezicht zwart gemaakt, met pijpenkoppen in de ooren gehangenGa naar voetnoot(1), de ster aan den langen stok gedragen, een bezoek aflegde bij den admiraal en verdere officieren van het oorlogsschip.
Bij de woorden: ‘hoe komt er de jongste van drieën zoo zwart,’ stiet de zwart gemaakte met zijnen staf op het dek van het zeilende schip en zong:
Al is hij zwart, hij is wel bekend:
Ik ben er de koning van Orient.
En zoo danste de Driekoningen-ster van den nederlandschen jongen, aan de keerzij der wereld, op de golventoppen van den Oceaan.
Dewijl wij ons juist op zee bevinden, zullen wij er een oogenblik vertoeven.
Het was den 23en december 1846. De fregat de Prins van Oranje, waarover Z.H. prins Hendrik, thans gouverneur van Nederlandsch LuxemburgGa naar voetnoot(1), het bevel voerde, zeilde op de hoogte der kaap St. Vincent. Het was een donkere nacht; de storm was losgebroken. Dood en vernieling loeiden op den Oceaan. Ten 2 ure ging er een hartverscheurende kreet op; een ijselijk gekraak overstemde een oogenblik het gehrul der golven. De fregat was op een ander nederlandsch schip, op de Sambre, geslingerd en beiden werden met een totalen ondergang bedreigd.
Gelukkig raakten de schepen los, doch de storm hield aan en werd den 25en december een woedende orkaan. In dat noodweêr dacht niemand der officieren aan het Kersfeest, toen de adelborst van dienst de orde van prins Hendrik bracht: ‘ten zes ure in den kuil, klein tenue met steek en degen.’
De officieren waren niet tevreden. Hoe! zich kleeden in dat onhebbelijke noodweêr, te meer daar de gezegde kleedingstukken op reis nooit gebezigd werden en diep in kas en doos, en de hemel weet waar, geborgen waren. Hoe! kerk in den kuil, op een oogenblik dat men zich met moeite kon staande houden.
De prins wilde het zoo!
In den kuil, de ruimste plaats van het schip, waar de kanonnen staan en waar men lijnen spant, waaraan de aanwezigen zich vasthouden, om door het zwaaien van het schip niet omgeslagen te worden - in den kuil wordt aan boord der nederlandsche schepen, ieder zondag, door een officier een gebed voorgelezen. Men heeft daar den goeden God nog niet over boord gesmeten, zoo als Hij hier, gelijk een onfatsoenlijk en gedegradeerd kaporaal, uit de kazerne, uit de school der beschaving, verbannen is....
Men werpt op dien bidstond eene blauwe vlag over de spil en op deze laatste rust het gebedeboek.
De officier die ditmaal het gebed lezen moest, stond, even misnoegd als de andere officieren, de komst van den prins af te wachten. Buiten loeide de storm als eene doodsklok. Op den laatsten slag van het bepaalde uur trad de prins binnen. Hij was in groot uniform; het grootkruis der nederlandsche ridderorde, dat hij anders zelden droeg, prijkte op de borst. 't Was dus feestdag voor hem in dat noodweêr.
Zijne Hoogheid trad op den officier toe, nam zijne plaats in en hij, zoo zegt het dagboek van een officier aan boord, hij ‘begon zelf met eene stem, die getuigde dat hij doordrongen was van godsdienstig gevoel, een gebed zoo vurig, krachtig en welsprekend, dat allen er zich in vereenigden. Eene buitengewone zeggingskracht bezielde des prinsen gemoed, en eene plechtige stilte heerschte onder de schepelingen, die thans in eene geheel andere stemming verkeerden dan zoo straks, toen men morde en vloekte bij het ‘zoeken in kast en plunjezak, om zich voor de ‘kerk te kleeden. Met diep ontzag en heilige ‘aandacht werd de prins aangehoord, en de woorden van dankbaarheid aan het Opperwezen.... vonden weêrklank zelfs in het hart van den ruwsten matroos.’
Zoo vierde prins Hendrik, in het midden van den storm, het Kersfeest! Zoo stichtte hij zijn volk, door het voorbeeld te geven van te bidden! Indien de vorsten altijd zóó gehandeld hadden, zouden hunne beminnelijke onderdanen dan tegenwoordig niet wat minder bidden aan paternosters, wier kralen Orsini-bommen zijn?.... Ik denk ja.
In Engeland heeft men altijd, tijdens het Kersfeest, op eene monsterachtige manier geëten en gedronken. Voor eeuwen was de Christmasday, in geheel het koninkrijk, een dag van uitspattingen, niet ongelijk aan onzen vasten-avond. Reeds in de 12e eeuw kleedden zich de voornaamste burgers van Londen in de meest fantastische kostumen en gaven zich schitterende titels, door de zotheid gekozen. Op kartonnen paarden gezeten, onder het schallen der trompetten en het zwaaien der fakkels, liep men den weg op naar Kensingston, en van daar, vereenigd met den kleinzoon van Eduard I en zijne hofhouding, kwam men juichend, schreeuwend, zingend in Londen terug, waar de burgerij, in straten en huizen, zich aan dezelfde vreugde overgaf.
Richard II vierde eens een Kersfeest met niet minder dan 10.000 gasten; zijne woning was in een tooverpaleis herschapen, waar de prachtigste kleedsels van mannen en vrouwen zich in den glans der lichten verdrongen, en waar geene allegorische voorstellingen te kort waren, terwijl vóór het paleis eene fontein, voor het volk, eene breede straal wijn in een bekken vloeien deed. In 1170 diende koning Hendrik II de tafel van zijn zoon, die tot feestkoning gekozen was; hij bracht hem, onder het klinken der trompetten, den eere schotel - dat was een wildezwijnskop, gekroond met laurieren en rozemarijn, en wiens puntige tanden in blozende appelen of goudgele appelcienen staken.
Vandaag zijn de maskeraden op die dagen, als het ware uit de straten verdwenen; doch in de schouwburgen speelt Punch nog de komiekste stukken, en parodieert men niet zelden Shakespeare. Die voorstellingen hebben dus alle godsdienstig karakter verloren.
In Engeland is het Kersfeest, het moge dan ook door Charles Dickens, in zijne bewonderenswaardige kersvertellingen, geïdealiseerd zijn, bij velen een schier heidensch feest geworden. Toch bekennen wij gaarne dat door de tafel- en drinkpartijen nog altijd een straaltje poëzie loopt.
Voor Engeland is de Christmasday het eigenlijke begin van het jaar: dan roept men elkander gulweg toe: a merry Christmas, a happy new year! en men zendt geschenken in massa, die telken jare, ten gevolge der speculeerende nijverheid, een min of meer nieuwen vorm bekomen; doch het is niet het Kristus-Kind dat deze geschenken in blok, schoen of korf legt, maar wel een oud, grijs man, dien men father Christmas noemt.
Het is ons onbekend wat die oude father voorstelt. Sommigen zien in deze figuur eene voorstelling van een der drie koningen; doch het zou wel kunnen zijn dat zij uit eene oud-saksische traditie voortkwame, uit de godenleer.
In de huizen versiert men nog al tamelijk algemeen de kamer met groen, met hulst en met den maretak, de woekerplant die op den eik groeit en waaraan van ouds eene tooverkracht werd toegewezen. Herinnert u hoe dichterlijk Beets, in zijn Guy de Vlaming, den maretak te pas brengt! Het gebruik van dien tak op den Kersdag is dan ook wel van heidenschen oorsprong.
De vrouw die onder een dergelijken tak, boven deur of in de zoldering gestoken, doorgaat, mag door de aanwezigen omhelsd worden, zonder dat het ditmaal shocking is.... Velen maken er gebruik van om alsdan eene huwelijks-aanvraag te doen en anderen hopen wel er eene op te visschen. In alle geval, in dat alles ligt niet zelden zoo iets of wat van die ‘pleizierige zeven hoofdzonden,’ waarvan ik hooger sprak. Ook de Kersboom bestaat hier en daar in Engeland, doch zijn invoer dagteekent slechts van den tijd van prins Albert, die, Duitscher zijnde, hem, om dus te zeggen, in de plooien van zijn mantel meêbracht en hem op Windsor plantte, waar hij