In de wachtkamer van den dokter.
De kleine Jan heeft den ganschen nacht hevige tandpijn gehad, en zijne moeder, na hem natuurlijk in zijn zondagspak gestoken te hebben, heeft hem daarom van morgen, onder geleide zijner zuster, naar den dokter gezonden.
Niettegenstaande het weêr zoo helder was als maar kon, oordeelde de goede vrouw het niet overbodig hun de paraplu van vader meê te geven, terwijl zij hen tevens van een mand met mondbehoeften voorzien heeft.
Na een uur loopens, zijn de kleinen aan de woning van den dorps-Esculaap gekomen, waar een oude meid hen open gedaan en in een ver-