De kruistochten.
De kruistochten! wat al tooverkracht heeft dat woord, door alle eeuwen heen en in elken leeftijd van den mensch, verspreid! Het kind heeft het verhaal van die stoute tochten naar het H. Land met gespannen aandacht beluisterd; de jongeling dweepte met de duizende balladen, legenden en ridderzangen, met de dichterlijke wereld waarin Torquato Tasso hem verplaatste; de man van jaren slaat nog gaarne een doordringenden, een onderzoekenden blik op de geschiedenis dier dagen, die een volledigen ommekeer in het toenmalige maatschappelijke leven van Europa brachten.
Al wie zich ooit met kunst bezig hield, heeft in dit tijdvak der geschiedenis vertoefd en zich aan die rijke bron gelaafd; al wie ooit ernstig bij die ontzettende, als het ware soms bovennatuurlijke, beweging stil stond, heeft er zich eene lievelingsstudie van gemaakt, en niettemin blijven de kruistochten immer nieuw voor den dichter, voor den beeldenden kunstenaar, voor den geschiedenis-onderzoeker, en bij ieder vingerstreek rijzen, om dus te zeggen, nieuwe en frissche beelden, nieuwe feiten, die onmeetlijke gevolgen na zich trekken, voor ons oog op.
Wat al verscheidenheid in gebeurtenissen ligt er voor ons open in die lle eeuw, met hare ridder- en latenwereld, met haar diep en vast geloof, met hare slechts ontluikende beschaving hier, met de reeds verfijnde beschaving, pracht en weelde in het Oosten! Wat al krachtige, geniale en ridderlijke figuren rijzen uit dat midden, dien morgen van een nieuw tijdvak, op, om hier geen andere te noemen dan die van Peter den Kluizenaar, den H. Bernardus en Godfried van Bouillon - de grijze held, die met geloof en hoop in het hart het ridderzwaard opnam, om het H. Graf tegen de ongeloovigen te verdedigen!
Wij kennen geene geschiedenis, welke zooveel aantrekkingskracht bezit als die der kruistochten. Men volgt met ontroering dien Peter, dié door zijne geestdriftige en hemelsche taal, de massa's in beweging brengt en haar schier in wilde mengeling, zonder zelfs eene behoorlijke inrichting te hebben ondergaan, naar het Oosten doet stormen, zonder te denken wat al reusachtige gevaren zich tusschen hunne vaderstad en het H. Graf te Jeruzalem verheffen; men is diep getroffen over het Jijden dat aan die onvoorzichtigen te beurt valt, en over den dood die velen van hen in den vreemde wachtende was.
Nog treffender wordt die geschiedenis, als Peter de Kluizenaar, in de prediking van dien heiligen oorlog, wordt opgevolgd door Paus Urbanus zelven, die te Clermont de geestdrift van adel en volk doet ontvlammen en wiens oproep beantwoord wordt, door een groot deel der kristene wereld, met den kreet: ‘Naar Jerusalem! God wil het!’ Men zag ridders die niet alleen het kruis op de borst droegen, maar die het zich op het voorhoofd lieten snijden.
Grootsch was het wel die ridderschaar naar het graf des Heilands te zien optrekken, en die na duizende gevaren doorstaan en landen en volken onderjukt te hebben, eindelijk de muren van Jerusalem zag vallen, en Godfried van Bouillon tot koning der H. Stad hoorde uitroepen. De zegepraal werd door een klein leger, een handvol gerekend naar de massa's die waren opgetrokken, door 40.000 man behaald, terwijl de stad zelve door 60.000 Turken verdedigd werd.
Aller oogen waren voortdurend en uit verscheidene gewesten van Europa, op Jeruzalem gevestigd, en nog meer werd dit het geval toen de H. Bernardus, de stichter der Cistenzers, zijne edele en door de versterving afgeteerde figuur verhief en den heiligen kamp predikte. De monnik was reeds oud en zwak, doch een heilig vuur bezielde hem, en zelfs Duitschland, dat de taal die hij sprak, niet verstond, erfde een straal van dat vuur en volgde eindelijk den algemeenen stroom.
Voorzeker, de geschiedenis der kruistochten heeft betreurenswaardige vlekken; doch deze waren onvermijdelijk in eene zoo groote, zoo algemeene, zoo diep verscheiden beweging. Niet allen die optogen, waren met het verhevene, het goddelijke doel, dat het hooger genoemde drietal bij uitstek aandreef, bezield: hier was, bij den ridder, de eerzucht, bij den onderzaat de hebzucht en zelfs lager hartstochten, de drijfveer; ginds hoopte de koopman zich nieuwe bronnen van rijkdommen te openen; doch in de hoofdaanleiding werd vrij algemeen het wereldsch belang voor het meer verhevene vergeten, en de kruistochten zijn en blijven een schitterend feit in de kerkelijke geschiedenis, zoo als zij een onmeetlijken invloed uitoefenden op het maatschappelijk leven der middeleeuwen....
Met reden heeft men gezegd, dat de tijd der kruistochten de heldentijd des Kristendoms was. De godsdienstige geest werd door deze opgewekt en uit hem ontwikkelde zich de riddergeest: ‘gelukkige mengeling van godsvrucht, dapperheid en hoffelijkheid.’ Ja, die kruistochten verheften den geest, veredelden het gemoed, verwarmden de ziel, brachten beschaving, kunstgevoel, maatschappelijk welzijn, doch niet voor allen, aan: - hadden zij goede, zij hadden ook, zoo als al wat menschelijk is, voor Europa onvoordeelige gevolgen, en juist daarom is dit tijdvak nog meer de aandacht en de studie waardig.
Wij zegden hooger ‘uit verscheidene gewesten van Europa;’ die beperking van deelneming aan de kruistochten in ons werelddeel, is juist. De scandinavische gewesten, Polen en Hongarië bleven vreemd aan die groote beweging; de Sarazijnen waren meester in Spanje en Portugal en van dat oogenblik was de werking dáár verlamd. De geestdriftigste kruisvaarders waren de Franschen, de Vlamingen, de Lotharingers, de Napolitanen en Sicilianen; later kwamen de Duitschers, de koophandeldrijvende Venetianen en andere volken der kusten van de Adriatische Zee, en eindelijk de Engelschen, toen Richard Leeuwenhart hen ten strij de opriep.
Men ziet aan de weinige hooger aangehaalde regelen, welk een onmetelijk belang de geschiedenis der Kruistochten bezit en welk eene voortreffelijke en aanbevelenswaardige uitgaaf zij is, zoo als zij door onzen uitgever, den heer Henri Bogaerts, te Brussel, ondernomen wordt: wij willen zeggen vrij bewerkt naar het werk van A. Michaud, lid der fransche Academie, en versierd door de meesterlijke teekenpen van Gustave Doré. Wij kennen weinig werken van dien beroemden meester, die zoo frisch, zoo levendig, zoo zielvol zijn als juist het onderhavige, en wij rekenen ons gelukkig bij dit artikel een prachtig specimen te voegen van de gravuren die de uitgaaf van den heer Bogaerts zullen opluisteren.
Welk is de beteekenis van die gravure?
‘Arsur,’ zegt Michaud, ‘eene zeehaven, weigerde de schatting, haar na de zegepraal van Ascalon opgelegd, te betalen en Godfried en zijne ridders sloegen het beleg voor die vesting. Reeds waren de stormrammen en rollende torens voor de wallen opgericht, toen de belegerden een middel van verdediging aanwendden, waaraan men zich niet verwachtte.
‘Gerard van Avesnes, die den Turk door Godfried als gijzelaar werd gegeven, werd door den ongeloovige aan een zeer hoogen mast gebonden, en deze aan die zijden van den muur opgestoken, langs welke de aanval moest plaats hebben. Bij het vooruitzicht van een onvermijdelijken dood en die van allen roem verstoken was, liet de ridder smartelijke kreten hooren en smeekte zijn vriend Godfried, door een vrijwilligen aftocht hem het leven te redden. Dit wreede schouwspel verscheurde de ziel van den koning van Jeruzalem, maar het deed zijne standvastigheid en zijn moed niet wankelen.
‘Dewijl hij zoo nabij den ongelukkige stond om zich te kunnen doen hooren, vermaande hij hem door zijne gelatenheid de kroon der martelaren te winnen. ‘Ik kan u niet redden,’ zegde hij; ‘al hing zelfs mijn broeder Eustachius op uwe plaats, ik zou hem niet van den dood kunnen bevrijden. Sterf dan, doorluchtige en dappere ridder, met de gelatenheid van een kristen held; sterf voor het heil uwer broederen en de glorie van Jesus Kristus.’
‘Die woorden gaven Gerard van Avesnes den moed van te sterven; hij verzocht zijnen tochtgenooten zijn strijdros en zijne wapens op het H. Graf te offeren, en vroeg dat men voor de zaligheid zijner ziel bidden zou.’
Tot zóó ver de beschrijving der voorstelling zoo treffend door den genialen Doré op het papier gebracht; onze lezers zullen zeker met belangstelling het vervolg dezer geschiedenis vernemen: het zal doen zien welke boeiende episoden de geschiedenis der Kruistochten bevat.
‘Godfried en al de kristen ridders vielen moedig de vesting aan, doch zij werden afgeslagen. Weldra werden zij door de sneeuw en den regen gedwongen het beleg op te breken. Godfried regeerde met zijne wapen gezellen te Jeruzalem, den nutteloozen dood van hunnen strijdmakker beweenende. Een paar weken na hunne terugkomst in de H. Stad, waren zij wel verwonderd, den dapperen Gerard van Avesnes, wiens dood zij betreurden, op een schoon rijpaard gezeten, te zien terugkeeren.
‘De bewoners van Arsur hadden den franschen ridder, getroffen over zijne standvastigheid en heldhaftige gelatenheid, van den mast los gemaakt en hem naar den emir van Ascalon gezonden, die hem op zijne beurt naar den koning van Jeruzalem zond. Godfried ontving hem vreugdevol en gaf hem, tot belooning van zijne zelfopoffering, het kasteel van St. Abraham, op de bergen van Judea, zuid-oostelijk van Bethleëm gebouwd, ten geschenke.’
Hebben wij ongelijk de prachtuitgave der Kruistochten welkom te heeten, en onze voldoening uit te drukken dat onze letterkunde andermaal met een zoo belangrijk als sierlijk werk verrijkt wordt?