De Belgische Illustratie. Jaargang 11
(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijKersmis in de kerk en kersmis in huis
| |
[pagina 147]
| |
een woord, dat in de nederlandsche taal nog zijne plaats heeft: een jolig feest, een jolig man. Wat ons Kersmis betreft, dat is volgens sommigen af te leiden van kristen, dat men in den ouden tijd schreef kersten. Zoo zegde men als zich iemand liet doopen: ‘hij laat zich kerstenen; zoo zeggen wij nog een kerstenkind, een kerstenbrief. Anderen beweren dat het afgeleid is van het joodsche kerkwijdingsfeest, waarop men veel licht ontstak, en de oorsprong dus te vinden is in keersfeest. Als men te veel licht ontsteekt, wordt men blind! Dat bewijst ons ‘licht, immer licht!’ Wij zullen dus liever die joodsche ‘keersen’ uitblazen en ons houden aan het woord kersten. Tot een der groote feestdagen verheven, werden door de Kerk aan het Kersfeest ook gansch bijzondere gebruiken en plechtigheden verbonden. Tot aan het Concilie van Latranen, dus in de 13e eeuw, was het voor den geloovige eene verplichting op dien dag tot de H. Tafel te naderen. In de 5e eeuw werd de mis van Kersavond op het uur der Nonen gecelebreerd en behalve deze bestonden er drie andere missen: eene voor den nacht, eene voor den morgenstond en eene voor den dag. Het celebreeren der drie missen was in den aanvang enkel pauselijk: de eerste had 's nachts plaats in de kerk van Maria-de-Meerdere, de tweede bij het aanbreken van den dag, in de St. Athanasius-kerk, en de derde op het uur der groote feestdagen, in de St. Pieterskerk: aan elke mis is het symbolum van het uur verbonden. In Gallië lazen de priesters reeds, vóór vele eeuwen, op Kersdag twee missen, doch toen aldaar door Carlomagnus de romeinsche liturgie was ingevoerd, kwam eerst bij de bisschoppen en later, bij pauselijke concessie, het getal van drie missen bij alle priesters in voege. In den Kersnacht zegende de Paus weleer degen en hertogelijke kroon, die of wel eenen aanwezig zijnden of wel eenen door den Paus uitverkoren prins werden aangeboden, en toen de keizers Karel IV, Frederik III of anderen, op dien dag te Rome waren, woonden zij met gansch hun schitterenden stoet van edelingen en grooten, de pauselijke mis bij. De keizer hief het Exiit edictum uit het Evangelie aan, en bij den aanhef van dien zang trokken allen de lange zwaarden, hielden ze in de hoogte, bewogen ze en deden ze alzoo in het licht als vlammende lemmers schitteren - een teeken, dat zij het Kristen geloof immer ridderlijk zouden verdedigen. Het altaar, zegt Belet, een theoloog der 13e eeuw, was voor het officie van de Kersmis met drie sluiers bedekt: de eerste sluier was zwart, om den tijd vóór de wet van Mozes aan te duiden; de tweede mat-wit, het symbolum der revelatie aan den joodschen wetgever; de derde rood en stelde de wet der genade voor. De lichten werden na de derde Nocturne ontstoken; men las alsdan het Evangelie der geslachten en het Te Deum weêrklonk bij het alom glanzende en stralende licht. Was de viering van het feest te Rome plechtig in de kerk, 't was ook feest in alle huizen, bij den burger gelijk in het Vatikaan. De Paus gaf op dien dag een groot feest aan de prelaten van zijn huis; de kapelzangers voerden het prachtige Laetabundus exultet uit, werden na den zang tot den voetkus toegelaten, ontvingen een geldstuk en een beker-vol van den pauselijken wijn. De voorstellingen van de tafereelen uit de geboorte des Zaligmakers waren in den aanvang teenemaal kerkelijk, later kerkelijk en huiselijk en eindelijk, voor zooveel zij nog bestonden, enkel huiselijk. ‘Bij de Mysteriën en Passionnalen, zoo als de Kerk die gaf,’ zegt Dr. WapGa naar voetnoot(1), ‘was de geestelijkheid, de koster met de koorjongens en de monniken, zelf op het tooneel,’ dat in de kerk was opgeslagen; doch reeds in de 13e eeuw vindt men er hier en daar spoor van, dat die voorstellingen, om de ingeslopen misbruiken, waren verboden. Toch wordt in sommige landstreken, zoo als onder ander in de Languedoc, in de kerken nog eene pastourelle gezongen en vertoont men, vooral in de kloosterkerken, zoo als hier in de kapel der Paters Redemptoristen, het ‘kindeke in de kribbe,’ en ik herinner mij, dat ik als schooljongen, in onze kleine dorpskerk, den kerszang door vader Tollens gemaakt, heb meêgezongen. In het Limburgsche plaatste men vroeger het kribbeke, maar nu nog de groote verlichte ster in de kerken en zingt men nog oude kersliederen. Alle landen hebben hunne Noëls, die vooral dagteekenen van het begin der 15e eeuw. De abbé Paul Terris heeft onlangs die van Frankrijk breedvoerig behandeld in zijn Essai historique et littéraire sur les Noëls. De abbé Carnel besprak die van Fransch-Vlaanderen, Mone die van Duitschland, Collier en Walker die van Engeland, schier alle bibliophilen die der Nederlanden, waar deze zangen, zegt Snellaert, in het begin der 17e eeuw een wezenlijke geestdrift deden ontstaan. In Duinkerken noemde men die zangen het ‘Kribbeke’ of ‘Kribbetje’ en zij werden daar, in vlaamsche taal, nog omtrent 1824, gezongen. De kostumen, zegt een ooggetuige door Carnel aangehaald, waren prachtig, de stemmen van Maria, engelen en herders waren zoet en godvreezend; aan anachronismen ontbrak het niet: ‘L'essentiel pour les spectateurs était que les bergers de la pièce avec leur culotte courte et leur chapeau de paille enrubané, imitassent le mieux possible ceux de Florian,’ en men juichte vooral toe als ‘les hôtesses de Bethleëm avec leurs grands pendants d'oreille et leur trousseau de clefs à la ceinture, savaient copier les fières allures des “Bazinnes” du vieux Dunkerque.’ Het eerste tooneel is een tweezang tusschen den engel-boodschapper en Maria, welke bericht ontvangt dat zij de moeder des Heeren worden zal. Het tweede bevat een duo tusschen Maria en Joseph op weg naar Bethleëm. De voedstervader legt zijne bezorgdheid voor Maria aan den dag en vreest de strenge koude voor haar, waarop de H. Maagd met de twee prachtige verzen antwoordt: Ik draeg de zon in my,
Dus ben ik van koude vry.
Wilt gij nog een bewijs van de liefelijkste anachronismen? Leest dan het derde tooneel:
joseph.
Ik soek hier overal
Wie ons ontfangen sal.
(siende eene weirdinne)
Basinne wilt ons logeeren,
Wy komen uit Nazareth,
Volbrengen des keyzers begeeren
Gelyk Godt heeft voorgezet.
Wij bidden u laet ons in.
eerste weirdinne.
Neen, dat ben ik niet van sin.
joseph.
Ey, laet ons binnenkomen;
Ey, herbergt ons alle bey.
weirdinne.
Myn kaemers syn ingenomen,
Veel beter en milder als gy.
joseph.
Wy sullen u wel voldoen.
weirdinne.
D'andere sullen 't nog beter doen.
joseph.
Ey, wilt ons binnen laeten;
Gy weet 't is nu te laet
Te dwaelen soo lang achter straeten,
Waer nu het soo duyster staet.
weirdinne.
Gaet elders soekt uw profyt
Want hier verliest gy maer tyd.
joseph aen maria.
Laet ons aen een' andere vraegen;
Siet daer komt een huyssche weirdinn':
Dese sal ons niet wegjaegen.
(aen de tweede weirdinne.)
Basinneke laet ons in....
tweede weirdinne.
Mijn vrienden en peynst dat niet;
Want gy er te maeger uytsiet.
(De musiek speelt hier eene ritornelle om te veranderen van toon.) In het derde tooneel verschijnt de engel voor de herders; in het vierde vinden wij Maria in het stalleken, terwijl de Maagd affectuoso zingt: Wellekomme
Jesse blomme,
Uyt de hoven
Van hier boven,
In dit ongelukkig dal!
Wellekom Koning
In ons woning;
Wellekom Heylandt,
In ons eylandt
Wellekom Koning in den stal!
En verder heeft de maker van het stuk eene inderdaad dichterlijke beweging gehad, als de Maagd zingt: Ik aenbid u, plat ter aerde,
Ik uw moeder, die u baerde,
Onbesmet en sonder pyn.
.........
Siet het heete vlammeken;
Siet hoe zijne kaakjes bloosen
Boven all de schoonste roosen
Siet het suyver lammeken.
Kleynen koning,
Laet my langen
Melk en honing
Van uw wangen!
Ach, wat soet een mondeken!
Komt myn kindje
Komt myn vrindje,
'k Sal u warmen
In myn armen
Drukken aen myn herteken!
Het vijfde tooneel stelt voor de herders in den stal. Een van hen zingt voor; de overigen antwoorden in choor; in het zesde verschijnen de koningen: Wy komen alle dry uyt vremde landen,
Uyt Orienten door een sterr' geleydt,
Vieren uw macht en kussen uw' handen
Groeten met ootmoed uwe majesteit.
(sy offeren hunne giften, singende de volgende sarabande) Wy vallen alle dry voor uwe Voeten,
Wy vallen voor uw kribbeke neer;
Wy komen u als koning groeten
En kennen u voor onzen Heer.
Trouwens, al de kerszangen hebben hetzelfde naïf, recht kinderlijk karakter; zij dragen den stempel der middeleeuwen of liever van het feest dat zij moesten opluisteren. De H. Maagd heeft in allen hetzelfde liefdevolle hart, een rijken moederzin, een onpeilbaren eerbied voor het goddelijke kind. Schier alle dichters verplaatsen ook het tooneel uit het blozende en koesterende morgenland, naar onze ijzige en sneeuwige luchtstreek; schier allen hervormen den naakten stal, eene grot, in een huis der 15e eeuw of later, en kleeden hunne herders naar de mode. Zelfs pater Poirters, in de 17e eeuw, maakt in zijn Vanitas van den stal eene kraamkamer van zijnen tijd, en schijnt er over te klagen dat de visites aldaar gemist worden! Een ieghelyck die gaat ter sy,
Oft voor by;
Daer is gheen bezoeck,
In desen hoeck;
Noch aen de deur
Staet Monsieur,
Noch Mevrouw;
Sy vreest de kouw.
Daer is hier
Noch Maert, noch Kamenier.
Joseph die gaet op en neer
Joseph die gaet wegh en weer
Joseph dient den nieuwgeboren Heer.
| |
[pagina 148]
| |
Even als het rondwandelen met de lichtende ster, was het kribbeke in de nederlandsche gewesten, vooral in de zuidelijke, bekend; doch ik heb te vergeefs naar den insteller van die vereering gezocht, tenzij het waarheid is wat men, echter zonder vasten grond, beweert, dat zij door den H. Franciscus van Assisen werd ingevoerd. En waarom zou dat niet? Met wiens leven dan juist met dat van den rijken, weelderigen 24jarigen jongeling, die al zijne bezittingen aan den arme gaf, gelofte van armoede deed en een der schitterendste toonbeelden is van zelfopoffering, kinderlijken eenvoud en menschenliefde - met wiens leven komt de vereering der kribbe beter overeen? Aan wiens hoede kan de grot van Bethleëm beter zijn toevertrouwd dan aan zijne volgelingen, die zelfs met hun bloed de heilige plaats tegen den politieken schismatiek hebben verdedigd?
de verzoeking.
Bethleëm, Kersnacht!... verplaatst u in dien prachtigen oosterschen nacht; de hemel is met gouden sterren bestrooid; 't is nu nog hetzelfde landschap, dezelfde rust, dezelfde kalmte van voor achttien eeuwen. Uit het dal, dat zich oostelijk en westelijk uitstrekt, verheft zich de heuvel, waarop het kleine Bethleëm... Op den top ziet ge de witte muren van het klooster boven de grot, en bij klaren dage zoudt ge in de verte den koepel van het H. Graf te Jerusalem zien oprijzen. Hier het begin, daar het einde! | |
[pagina 149]
| |
Over die geheiligde plaats werd door de H. Helena, de prachtige basiliek gebouwd, en in deze dalen wij dertien trappen af en komen in eene natuurlijke grot, die in vroeger tijden langs de stadszijde open was. Links van u, in het oostelijk gedeelte is eene ronde holte. In die ronde branden 32 lampen en verspreiden een mysterieus licht. De wanden der grot zijn met porfier en jaspis ingelegd en op den marmeren grond leest men in eene zilveren ster en in het latijn: HIC....Ga naar voetnoot(1) hier is van de Maagd Maria Jesus Kristus geboren. Hier.... en op zeven stappen van daar ziet men den uitstek van de rots, waar eens de kribbe stond, die thans te Rome als een heiligdom der heiligdommen bewaard wordt.
de leeuw en zijne familie.
Welke pelgrim, die de grot bezocht, drukte in diepe ontroering zijne lippen niet op dien hemelgroud! Het is natuurlijk dat aan de kribbe te Bethleëm een weezenhuisGa naar voetnoot(1) verbonden werd. Kon men een schooner verheerlijking van het goddelijk kind bedenken dan eene instelling, die hare | |
[pagina 150]
| |
zorgen besteedt aan hulpelooze en verlaten kinderen! Een priester naar Gods hart, de eerw. heer Belloni, deed zulks, onder den titel van (Euvre de la Sainte Familie en Terre Sainte, een liefdewerk dat ook hier, in onzen katholieken vlaamschen grond, wortels schiet. Te betreuren is het echter dat dit echt katholieke werk minder opbrengt dan dergelijk protestantsch werk te Bethleëm, en dat ten doel heeft de kinderen op te kweeken tegen Rome. Dat is eene oneer voor ons! ‘De katholieken trekken den degen niet meer,’ zegt Léon Aubineau, ‘om het H. Graf en de H. Plaatsen te beschermen; zouden zij dan weigeren tot de verlossing bij te dragen door hunne gebeden en giften?’ In den nacht van Kersmis wordt op de plaats waar de kribbe stond, in bijzijn van de weeskinderen, jaarlijks eene mis gelezen voor al de kinderen in de wereld, die het edel werk met hun penningsken ondersteunen. Wie zou van die familie, rondom de kribbe vereenigd, zoo niet in waarheid dan ten minste in den geest, niet willen deel maken! Kunt gij iets liefelijker bedenken dan dat Misoffer op de kribbe van het goddelijk kind, door kinderen en voor kinderen opgedragen! (Wordt vervolgd.) |
|