Eene belangwekkende streek in Zwitserland.
Wanneer de domme, bijgeloovige wandelaar als verstomd staat bij de aanschouwing van ontzaglijk hooge, wonderbaar gevormde rotsen, bij duizelingwekkend diepe afgronden, bij reusachtige watervallen met wijd gapende draaikolken; als de aanblik van bouwvallen hem aanduidt dat de verwoestende tand des tijds hier een voormalig groot en prachtig gebouw vernield heeft, dan toovert hem zijne verbeelding onwillekeurig geesten en spoken voor oogen en hij denkt aan niets dan aan den duivel, als ware deze de vormer en schepper van wat hij bewondert. ‘De duivel immers spleet de bergen, graafde de diepten, stremde den loop der stroomen en velde met zijne vernietigende klauwen de sterkste kasteelen neder!’
Zwitserland, het meest schilderachtig gewest van Europa, is overrijk aan ‘wonderen,’ volgens de volksoverleveringen door den boozen geest verricht. Aan den oever van slechts eene rivier - de Reuss - vindt men het Duivelsdal, den Duivelsteen, de Duivelsbrug en den Duivelsberg. Men zou bijna geneigd zijn te gelooven dat Satan in deze streek het oppergezag uitoefende.
In de nabijheid van het gastvrije klooster op den St. Gothard worden verscheidene meren door de eeuwige ijsbergen gevoed. Het is daaruit dat de Reuss ontspringt. Met bliksemsnelheid valt zij van rots op rots, razend en schuimend, in de Ursener vallei en besproeit daar de vruchtbare weiden over eene oppervlakte van ongeveer tien mijlen lengte bij ongeveer ééne mijl breedte.
Niettegenstaande de winter hier lang duurt - zeven maanden - en de graad van koude bijna altijd dezelfde is, hebben er zich menschen gevestigd, en wel herders of veedrijvers. In een viertal dorpen, door hen gesticht, leven ze vreedzaam voort. Somtijds echter wórden deze afgezonderde liê jammerlijk uit hun kalmen toestand wakker geschud. Door de buitengewone hitte namelijk smelt de sneeuw op de nabijgelegen bergtoppen, de Reuss zwelt, het overstroomend water dringt met ontzagwekkend gedruisch in het nauwe dal, vernietigt daar de hutten, verzwelgt het op stal staande vee en veroorzaakt eene verwoesting, waarvan de herstelling zeer lang duurt.
Alvorens het Ursener dal te bereiken om van daar haar loop naar Amstäg te vervolgen, stort de Reuss zich trapsgewijze van zware granietblokken neêr, en het is over een dezer bruisende, schuimende watervallen dat de Duivelsbrug of eigenlijk de beide Duivelsbruggen liggen, want men vindt er twee boven elkander gebouwd.
De eerste werd, niettegenstaande hare ‘helsche’ eigenschappen, door een eerwaardig persoon, Giraldor, abt van Einsiedlen, in 1118 gebouwd, doch daar zij door den tijd in verval geraakt was, bouwden de ingenieurs van het kanton Uri een tweede, onder de oude brug, van hechte leuningen voorzien.
Deze oude brug bestaat nog, als herinnering aan den tijd, waarin de monniken van den St.-Gothard deze nog zoo woeste en onherbergzame streken in een bewoonbaar oord herschiepen. Tevens brengt zij in herinnering den bloedigen strijd tusschen eene afdeeling Franschen (15 augustus 1799), aangevoerd door den dapperen generaal Lecourbe, en een gedeelte van het oostenrijksch leger, hetwelk eenige versterkte stellingen op den rechter oever van de Reuss bezet hield en door de eerstgenoemden werd aangevallen. Op den linker oever reeds stieten de Franschen op de oostenrijksche voorposten, die tot op de brug werden terug gedrongen. Nauwelijks zijn zij boven de hoofdboog (de boog met de wijdste spanning) gekomen, of de brug bezwijkt over eene lengte van tien ellen onder den last, zoo dat èn overwinnaar èn overwonnene in den afgrond stort.
De Franschen bleven meester van de brug en hielden zich gedurende den nacht zooveel mogelijk onledig met de herstelling. Bij het aanbreken van den dag rukten zij op om een nieuwen aanval te doen; maar hoe waren zij verwonderd toen in zuiver Fransch het ‘Wie daar?’ hen in de ooren klonk. De Oostenrijkers waren namelijk opgerukt en hadden zich over de Boven-Alpen terug getrokken, ten einde een kruisvuur te ontwijken, terwijl de fransche generaal Gudin, dien nacht een omweg langs den Grimsel makende, die oostenrijksche stelling zonder slag of stoot had in bezit genomen.
Op den 25en september 1799 verscheen eene russische overmacht die den generaal Lecourbe uit zijne stellingen op den St. Gothard verdreef. Ziehier een uittreksel uit een rapport van den generaal Suwaroff omtrent dat wapenfeit: ‘Onze legermacht drong in de engte van Ursenen door en maakte zich meester van de brug die de bergen langs deze engte verbindt, en welke brug men te recht de Duivelsbrug noemt. Alhoewel door den vijand voor het oogenblik onbruikbaar gemaakt, werd onze marsch daardoor geenszins verhinderd. De planken der brug werden weder zoo goed mogelijk en door middel van touwen gelegd, ja zelfs door de sjerpen en degenkoppels der officieren met elkander verbonden, zoo dat ze ons een, hoewel zeer gevaarlijken overtocht verleenden. Na verscheidene ontzaglijke rotsklompen beklommen en kloven overgetrokken te hebben, bleef onzen dapperen nog over, den met eeuwige sneeuw bedekten berg, wiens top de wolken scheen te raken, te beklimmen. Aan gene zijde moesten wij afdalen langs watervallen, die onder een oorverdoovend gedruisch hun spattend schuim tot op verren afstand verspreidden en in hun niet te weêrhouden loop ontzagwekkende rotsbrokken, sneeuw-, ijs- en zandmassa's mede voerden, waardoor vele manschappen en paarden in de diepte geslingerd werden. Enkelen vonden daar den dood, terwijl anderen er in gelukten, zich met de grootste inspanning van krachten te redden. Geene woorden zijn te vinden om het schrikkelijke van dit schouwspel te beschrijven.’
Wanneer men dit eenvoudig verhaal van een ouden soldaat leest, kan men zich wel voorstellen dat door velen ‘het werk van Satan’ aan de oevers van de Reuss dikwijls moet bewonderd zijn geworden.
Een weinig verder bedwingt deze woeste rivier hare rennende vaart en stroomt zij kalm voort. Na haar naam geschonken te hebben aan een zeer vruchtbaar dal, vloeit zij bij Seedorf in het Vierwalstädter-meir, op weinig afstand van de plaats die zoo beroemd is door de heldendaden van Willem Tell.