Maansverduisteringen
De vroegste waarneming eener maansverdonkering waarvan de geschiedenis gewag maakt, had 2598 jaren geleden in Babylon plaats; het verschijnsel werd door chaldeesche sterrekundigen waargenomen, en wel op den 19en maart 720 vóór Kristus'geboorte, des avonds om 20 minuten over negen.
Het oudste bericht eener verduistering dagteekent echter reeds van het jaar 2550 vóór Kristus. Volgens de heilige boeken der Chineezen hadden toen namelijk de beide astronomen Ho en Hi het invallen eener maansverdonkering berekend en voorzegd. Toen deze echter, ten gevolge eener bij den toenmaligen staat der wetenschap licht vergeeflijke rekenfout uitbleef, werden de ongelukkige geleerden met den dood gestraft.
Nog heden wordt zulk een hemelverschijnsel door vele volken met bijgeloovige vrees aangestaard. Zoo meenen bijv de oost-indische Hindoes, dat een booze geest zijn zwarte vleugels over de maan uitspant, om haar van het firmament naar beneden te trekken. Daarom snellen zij bij eene maansverduistering naar beken en rivieren en dompelen zich tot aan den hals in het water om zich voor dien demon te verbergen.
De telapoïnen, siameesche monniken, beweren, dat de wetenschap der europeesche geleerden bij het vooraf bepalen der verduisteringen alleen daarop steunt dat zij goed bekend zijn met den eetlust van den grooten draak, die alsdan de maan wil verslinden.
Ook de volken aan den Nijl, de Bedoeïnen en de bewoners van Afrika's westkust wanen dat het hemelgesternte door een zwart monster bedreigd wordt, hetwelk zij daarom door schieten en het slaan op trommen en ketels zoeken te verdrijven.
Evenzoo doen de Turken, en zelfs de Grieken geloofden lang dat de maan tijdens verduisteringen door heksenmeesters betooverd werd, die haar van den hemel wilden losscheuren, om met haar schuim de planten te vergiftigen en dieren te dooden.